Het thema van de Kinderboekenweek 2008 is: poëzie. Voor de redactie van het Praxisbulletin was dit een reden om eens een tweetal artikelen op te nemen over het werken met rijmpjes, versjes en gedichten, bestemd voor alle groepen van de basisschool.
In het eerste artikel beschreven we de betekenis, die het werken met rijmpjes, versjes en gedichten heeft voor kinderen. Dit werd uitgewerkt in voorbeeldactiviteiten en één lesbeschrijving voor groep 1-4.
In dit vervolgartikel treft u een serie activiteiten en twee uitgewerkte lessen aan voor groep 5-8. Bovendien bespreken we hoe u als team een leerlijn poëzie kunt ontwerpen.

Lees ook de uitbreiding

Bij dit artikel hoort een online uitbreiding. Klik hier om het artikel te lezen.

Activiteiten met rijmpjes, versjes en gedichten in groep 5-8

Hoe kun je op school met rijmpjes, versjes en gedichten aan de slag gaan? We geven u een rijtje met mogelijkheden voor groep 5-8. Wie de smaak te pakken krijgt, kan zelf nog varianten bedenken. (Kinderen kunnen dat ook!) Diverse activiteiten voor jongere kinderen komen hier terug, maar dan moeilijker. Mogelijke activiteiten:

• Uit het hoofd leren en declameren
Kinderen leren allerlei manieren van uit het hoofd leren en van voordragen. Specifiek voor deze leeftijd is dat leerlingen hun eigen “uit het hoofd”-leerstijl leren ontdekken en daarin vaardig leren worden. (Voorbeelden: opschrijven en met de ogen dicht herhalen, fluisterend opzeggen en “in je hoofd kijken”, met een maatje leren en elkaar overhoren.)

• Rappen
Het rappen van rijmpjes, versjes en gedichten passen we in Kansrijke Taal in groep 5-8 veel toe als activiteit met de hele groep. Bijvoorbeeld: één groepje klapt, een ander groepje speelt het ritme op trommels en twee groepjes spreken de rap met een vraag- en antwoordspel, waardoor een soort rapcompositie wordt uitgevoerd.

• Gedicht waarderen
Kinderen lezen en grasduinen in bundels, leren hun mening over gedichten onder woorden te brengen en gebruiken daarbij waarderingskaartjes (net zoals jongere kinderen). Maar op deze leeftijd ligt de nadruk uiteindelijk op het zelf leren schrijven van teksten voor die waarderingskaartjes. Daarna telt het groepsproces: kinderen ontdekken dat in de groep de meningen verschillen, ze leren die meningen te respecteren en ze leren van elkaar. Wie gaandeweg flink wat eigen kaartjes (waarderingen) heeft geschreven, maakt een gedicht passend bij de eigen smaak.

• Gedicht veranderen
In een gedicht is onderstreept wat je mag veranderen. Ook dichters herschrijven vaak hun gedichten. (Verderop in dit artikel is hiervan een voorbeeld uitgewerkt.
In de bovenbouw worden ook gedichten aangeboden, waarin kinderen zelf leren te bepalen welke delen herschreven worden. En kinderen nemen soms ook zelf het initiatief om zelfgeschreven gedichten later te herschrijven.

• Gedicht bouwen
Kinderen leren om een saaie zin om te bouwen tot een flitsend gedicht, door stap voor stap woorden te veranderen, toe te voegen en te herhalen. Dan verandert de korte, saaie zin langzamerhand in een heel lange, poëtische zin (die soms wollig kan worden). Vervolgens dragen ze die zin hardop voor. Ze luisteren naar de pauzes in de zin en noteren de zinsdelen onder elkaar, waardoor de vorm van een vers ontstaat. Oudere kinderen leren om de stijlverschijnselen te benoemen, die ze zelf – tot hun eigen verrassing – hebben gemaakt (climax en anticlimax, begin- en eindrijm, herhaling, vergelijking en metafoor).

• Vrij gedicht
Waar denk je aan als je een onderwerp leest? Welke woorden komen er in je op? Lees je probeersels steeds hardop. (Hoe klinkt het?) Maak met elk woord een zin, kies een volgorde en probeer of je woorden misschien beter weg kunt laten. Of begin met een woordweb, om op ideeën te komen.

• Onzingedichten
Je kunt met onzintaal gedichten schrijven. Kinderen kunnen op gang geholpen worden door eerst een paar bestaande “onzingedichten” voor te dragen. Daarna kunnen die dan samen worden opgezegd.
Leerde groep vervolgens spelend voort te borduren op woorden met een opvallende (onzin)klank (rododendron, ozewiezewoze). En leer oudere kinderen om de verschillende rijmschema’s in onzingedichten op te sporen en vervolgens in een eigen onzingedicht toe te passen. Een voorbeeld:

Gruwelet

De vleugelvlagel vladert.
Door ’t wierowaarowoud.
De rode vindguur nadert.
En gruwzaam gutst de glaut.

Uit: Christiaan Morgenstern, Kindergedichten & Galgenliederen (Nederlandse bewerking: Ernst van Altena), De Vier Windstreken (ISBN 90 5579 083 4).

• Tongbrekers
Tongbrekers gaan uit van beginrijm (of alliteratie). Door de zinnen snel te zeggen en gebruik te maken van homoniemen, breek je bijna letterlijk je tong over de zinnen. Wie lange tongbrekers verdeelt in versregels, die heeft een onzingedicht om je tong te breken!

• Rondeel
Een rondeel is een zogenoemd vormgedicht. Het heeft acht regels en is al klaar als je er vijf hebt bedacht. (De eerste regel herhaalt zich in regel 4 en regel 7. En de tweede regel komt terug in regel 8.) Een gemakkelijk hulpmiddel hierbij is het gebruik van gekleurde stroken: regel 1 (rood), regel 2 (geel), regel 3 (blauw), regel 4 (rood), regel 5 (groen), regel 6 (oranje), regel 7 (rood), regel 8 (geel). Dus: dezelfde kleur is dezelfde zin. Dit gedicht hoeft niet te rijmen, maar het mag wél.

• Haiku
Bij een haiku is niet alleen het aantal regels van belang, maar ook het aantal lettergrepen per regel. Regel 1 heeft vijf lettergrepen, regel 2 heeft er zeven en regel 3 heeft er weer vijf.
In groep 5-8 komen meer vormgedichten in aanmerking. Voorbeelden hiervan zijn: limerick en sonnet.

• (Digitale) gedichtenposter
Werk een zelfgeschreven gedicht uit tot een kunstwerk, eventueel met behulp van WordArt en Paint. (Zie de lesbeschrijving van dit onderdeel verderop in dit artikel.)

Een leerlijn poëzie ontwerpen

Kansrijke Taal

In Kansrijke Taal ontwerpen teams een leerlijn poëzie in vijf stappen:
1 Eerst verdiepen ze zich in de wijze waarop poëzie zich in het leven van kinderen en jongeren ontwikkelt. (Die ontwikkeling hebben we beschreven in het voorgaande artikel.) De teams staan stil bij het antwoord op de vraag welk doel het werken met gedichten heeft.
2 Daarna nemen ze een lijst ter hand, met een groot aantal activiteiten en werkvormen (zoals die ook in beide artikelen is opgenomen). Maar de activiteiten krijgen pas écht betekenis als ze concreet zijn gemaakt. En vooral nadat leerkrachten die activiteiten zélf (met elkaar) hebben ervaren en getraind. Ze vullen de lijst daarna verder aan met eigen activiteiten.
3 Vervolgens verdelen de teams de activiteiten over onder-, midden- en bovenbouw (of over leerjaren). Ze moeten zich daarbij realiseren, dat de uiteindelijke leerlijn lineair en concentrisch is. Dat wil zeggen: naarmate leerlingen ouder worden, komen er nieuwe activiteiten bij. Maar ook veel eerder uitgevoerde activiteiten komen terug, die dan op een hoger niveau uitgevoerd kunnen worden. (Elfjes kunnen bijvoorbeeld met kleuters gemaakt worden, maar komen in de bovenbouw ook nog steeds voor. De leerlingen worden op deze leeftijd heel vaardig in het zelf bedenken van de vragen bij elke regel en het doordenken van het effect van de vragen op de inhoud van het gedicht.)
4 In de leerlijn staan de activiteiten. De doelstellingen worden er in een aparte tekst bijgevoegd. De zogenoemde leerlijnen op activiteitenniveau maken de weg naar het gebruik in de klas gemakkelijk en toegankelijk.
5 De gekozen activiteiten worden op een registratieformulier (volgkaart) bijgehouden. (Dat bijhouden gebeurt zowel door de leerkrachten als door de leerlingen zelf.) Het ingevulde formulier geeft overzicht en houvast en is ook bedoeld om te controleren of een bepaalde activiteit voldoende vaak aan bod is geweest.

Uitgewerkte les 1: gedicht veranderen

In dit artikel zullen we twee lessen voor u uitwerken. We beginnen met de lesbeschrijving van de activiteit Gedicht veranderen.

Benodigdheden

De leerkracht gebruikt voor deze les de opdrachtkaart “Gedicht veranderen” (groep 5-8) en ideekaart “Gedicht veranderen” (groep 5-6).
Nota bene. Beide kaarten zijn als kopieerblad opgenomen in de internetuitbreiding bij dit artikel, zodat u ze gemakkelijk kunt downloaden en vermenigvuldigen voor uw groep.

Werkwijze

• De leerlingen van groep 5/6 van de jenaplanschool in Gorinchem gaan leren hoe ze een gedicht kunnen herschrijven.
“We gaan vandaag werken met het veranderen van een gedicht,” begint de juf. “We hebben al eens gewerkt met het veranderen van een zin. Nu gaan we met z’n allen werken aan het gedicht “Als je goed om je heen kijkt, zie je dat alles gekleurd is”, van K. Schippers.”
De juf schrijft dit gedicht in één zin op het bord.
“Dat is geen gedicht,” komt er als reactie. “Het is gewoon een zin.”
“Hoe kunnen we er een gedicht van maken?” vraagt de juf aan de klas.
“Door het anders op te schrijven,” is het antwoord.
Vervolgens schrijft de juf op het bord:

Als je goed om
je heen kijkt,
ze je dat alles
gekleurd is.

Er volgt een gesprek over waarom het gedicht nu meer een gedicht lijkt. De juf en de kinderen gaan even terug naar de opdracht over vrije gedichten.
“O ja, een gedicht hoeft niet per se te rijmen.” “Je moet om het ritme denken.” “Het hoeft niet een elfje of rondeel te zijn.” “Je moet geen lange zinnen achter elkaar opschrijven.” Na deze opmerkingen komen de kinderen er weer helemaal in.
“We gaan nu alleen de laatste regel veranderen van dit gedicht. Wie heeft er een idee?” De juf laat expres even een halve minuut stilte ontstaan, zodat iedereen goed om zich heen kan kijken. “Wat zien jullie als je goed om je heen kijkt?”
“Dat alles gekleurd lijkt, want dat rijmt en dat vind ik mooier.” “Dat alles anders is.” “Dat alles een foto lijkt.” “Dat alles nat is.”

• Hierna vervolgt de juf de les met: “Oké, je kunt een gedicht ook veranderen, omdat je het onderwerp wilt aanpassen. Bijvoorbeeld aan het seizoen. Het gedicht dat ik nu ga voorlezen, krijgen jullie. En dan gaan jullie het straks zelf veranderen, zodat het niet meer over de lente gaat. Je verandert alleen de onderstreepte woorden.”

Lente

Een kleine paarse krokus
Kwam kijken uit het gras
En vroeg toen heel verlegen
Of het al lente was
Ik zei: ach kleine krokus
Jij bent nog veel te vroeg
Het is pas februari
Er komt nog kou genoeg

Bron onbekend.

De juf draagt het gedicht mooi voor. Ze geeft aan dat dit belangrijk is en ze laat de kinderen het verschil horen tussen voordragen en saai voorlezen. Iedereen wordt enthousiast. Op verzoek van de kinderen draagt de juf het gedicht ook nog eens blij, verdrietig en verbaasd voor. Het gedicht gaat nu steeds meer leven voor de kinderen.
De juf geeft nog een paar aanwijzingen. “De titel van het gedicht hoef je pas te veranderen als je in de vierde regel het woord hebt veranderd, want dat is hetzelfde woord als de titel.”
De kinderen krijgen het gedicht op een blaadje voor zich en hoeven alleen maar de onderstreepte woorden te vervangen. Vervolgens gaan de kinderen alleen (of met iemand uit hun tafelgroepje) aan de slag.
Als ze klaar zijn, komen ze hun product aan de juf laten horen. Die haalt de spelfouten eruit. Daarna schrijven de kinderen hun veranderde gedicht op in hun gedichtenboek en maken er illustraties bij. Iemand vraagt: “Wie is die “ik” in het gedicht?”
“Dat mogen jullie zelf weten,” zegt de juf.
De “ik” krijgt daarna vele gedaantes. In het gedicht van Arlette is de “ik” bijvoorbeeld een grote grasspriet geworden.
Nota bene. Zie voor het resultaat van deze les de ideekaart en de opdrachtkaart in de internetuitbreiding.

Uitgewerkte les 2: gedichtenposters maken

Werkwijze

• Introductie
De les begint met een introductie: een gedicht voor je zien.
De juf leest een gedicht voor. En de kinderen proberen vervolgens te vertellen wat ze voor zich zagen toen ze naar het gedicht luisterden. Als ze niet zo veel beelden hadden bij het gedicht, dan proberen ze die nu te bedenken.
De juf stelt vragen: “Die spin Sebastiaan, hoe ziet die er precies uit?” “Welke kleur heeft hij?” “Hoe groot is hij?” “Heeft hij harige poten of juist gladde?” En: “Hoe voelt hij zich?”
Omdat het doel van deze les is om een poster te maken – en er dus antwoorden van de kinderen in beelden moeten worden omgezet – stelt de juf vervolgens de vraag: “Waar kun je dat aan zien?” Dit is een vraag, die de kinderen nog vaak zullen horen.
Ook helpt de juf de kinderen om allerlei details concreter te maken. Bijvoorbeeld: “Waarmee werd Sebastiaan opgeveegd?”
De juf vraagt naar de omgeving, waarin het gedicht zich afspeelt: “De spinnen zijn vlak bij een raam. Maar in welk gebouw zit dat raam? En hoe ziet het eruit? En hoe ziet het er buiten uit? We weten al dat het buiten koud is.”

• Van kladje naar tools
Dan begint het tweede deel van de les: posters maken. Kinderen maken eerst een snel ontwerp met potlood. Dat is niet meer dan een kladje, waarop je kunt zien welke onderdelen waar ongeveer komen. Ook is aangegeven waar de tekst komt. De juf vertelt nog even dat het kladje er niet mooi uit hoeft te zien. Je maakt het alleen maar om straks beter te weten wat je gaat doen en waar je moet beginnen. En je mag er later ook wel weer van afwijken. Als de kinderen een ontwerp hebben, begint het echte werk.
In de meeste gevallen is het praktisch om met de achtergrond te beginnen en het gedicht er later overheen te schrijven (bijvoorbeeld met krijt) of te stempelen met schakelbare stempels (linkprint).
Ook kunnen de posters worden uitgewerkt op de computer met het programma Paint. Eenmaal aan het werk, selecteren de kinderen eerst een vlak, waarbinnen ze gaan werken: dit wordt de poster. (Het vlak kan later nog vergroot of verkleind worden.) Een achtergrond van een paar grote vlakken is snel getekend. Daarna worden de vlakken gekleurd met een van de tools, die eruitzien als een verfemmertje. De basis is dan aanwezig. Vervolgens worden de onderwerpen getekend en gekleurd. En tot slot wordt de poster naar Word geïmporteerd, waar het formaat wordt aangepast en de tekst met WordArt wordt toegevoegd.

Regelmatig last de juf momenten in, waarop kinderen elkaars werk bespreken. Ze stuurt het gesprek en zorgt ervoor dat kinderen eerst vertellen wat ze goed vinden aan de poster en daarna pas de kritische opmerkingen maken. Het is de bedoeling dat ze kritiek leren formuleren in tips om het resultaat te verbeteren. Het gesprek gaat niet alleen over “mooi” en “lelijk”. Door goede vragen te stellen, probeert de juf meer uit het gesprek te halen. Aan het eind van de les lopen de kinderen een rondje langs alle tafels, waarbij ze alle werkstukken bekijken en bewonderen.

Leerervaringen

Terugkijkend op de twee artikelen met activiteiten en lesbeschrijvingen stellen we de vraag: wat leren kinderen hiervan? In de eerste plaats is dat natuurlijk: het genieten van taal. Maar ook: het mogen experimenteren met taal, het vaardig worden in het maken (en leren) van gedichten, het leren ontdekken van ritme en klank in een gedicht en het leren uiten van een persoonlijke waardering.
Maar ook voor leerkrachten valt er wat leren. Want telkens blijkt weer dat kinderen veel meer kunnen dan we denken. Kinderen ontwikkelen taaldurf en taalgevoel, als we ze maar de kans geven! En taalzwakke kinderen zullen juist kunnen uitblinken door dit spelen met taal! Daarmee zijn we gekomen bij het begin van ons verhaal, waarin we het belang van poëzie onderstrepen.

We wensen u en de kinderen veel plezier!

Gedichtenbundels groep 5-8

Verzamelbundels

• APS-projectgroep Kansrijke Taal e.a., Jullie doen zeker veel aan gedichten. Een bloemlezing van Kansrijke Taalgedichten, APS, Utrecht, 1999, ISBN 90 660 7328 4.
• Tine van Buul & Bianca Stigter, Als je goed om je heen kijkt, zie je dat alles gekleurd is, Querido, Amsterdam, 2000, ISBN 90 214 5469 6.
• Christian Morgenstern & Lisbeth Zwerger, Kindergedichten & Galgenliederen, De Vier Windstreken, 1995, ISBN 90 5579 083 8.
• Vic van de Reijt, Ik wou dat ik twee hondjes was. Nederlandse nonsens- en plezierdichters van de twintigste eeuw, Bert Bakker, Amsterdam, 2006, ISBN 90 351 2252 6.
• C. J. Aarts & M. C. van Etten, Domweg gelukkig in de Dapperstraat. De bekendste gedichten uit de Nederlandse literatuur, Bert Bakker, Amsterdam, 2007, ISBN 90 35133013.
• De vogel in mijn hoofd wil vliegen. Topgedichten van 6- tot 20-jarigen, geselecteerd door De Gouden Flits (Kinder- en Jongerenpoëzieprijs Nederland en België), DiVers, 2002, website: www.skep.nl, ISBN 90 7663 321 5.
• Jouw tijd, mijn tijd. Bundel Poëziewedstrijd, Stichting Kinderen en Poëzie, Drunen, 2007, website: www.skep.nl.
• Het geheim van de dichter. Bundel Poëziewedstrijd, Stichting Kinderen en Poëzie, Drunen, 2008, website: www.skep.nl.
• Geloof je me wel, geloof je me niet?! Versjes, gemaakt door kinderen van jenaplanscholen, Nederlandse Jenaplan Vereniging, Zutphen, 2005, website: www.jenaplan.nl.
Bundels

• Joke van Leeuwen, Ozo heppie en andere versjes, Querido, Amsterdam, 2000, ISBN 90 214 7335 6.
• Hein Kreulen, Het water en het wad. Zestien kijkgedichten, De Stiep, Groningen, ISBN 90 717 40 811.
• Willem Wilmink, Ik snap het, Bert Bakker, Amsterdam, 2006, ISBN 90 351 31053.
• Karel Eykman, Op blote voeten door de nacht, De Harmonie, Amsterdam, 1994, ISBN 90 616 94 752.
• C. Buddingh, Alle Gorgelrijmen, De Bezige Bij, Amsterdam, 2003, ISBN 90 234 1187 0.
• Lucy Cousins, Lucy Cousins’ big book of Nursery rhymes, Macmillan Children’s Books, Londen, 1998, ISBN 0 333 72269 8.
• Hans Hagen, Ik schilder je in woorden, Van Goor, Amsterdam, 2001, ISBN 978 90 000 3368 3.
• Tijn Snooidijk, Niet aanraken s.v.p., Zirkoon, Amsterdam, 2003, ISBN 978 90 524 7308 6.

Literatuur & informatie

• Henk Hansma & Monique Hansma, Taaleducatie met versjes en gedichten (met cd-rom), HB Uitgevers, Baarn, tweede (herziene) uitgave, 2008.
• Monique Hansma, Kansrijke Taalhoeken in groep 1-8 (deel 1 en 2), HB Uitgevers, Baarn.
• Meer informatie kunt u vinden op de website www.kansrijketaal.nl. Of u kunt een e-mail sturen naar (een van) de auteurs van dit artikel:
– Femmie Zeewuster: femmiezeewuster@kansrijketaal.nl
– Henk Hansma: henkhansma@kansrijketaal.nl