In dit artikel ga ik uit van het gegeven, dat het leerstofjaarklassensysteem eigenlijk géén kindvriendelijk en ontwikkelingsvriendelijk systeem is. Kinderen ontwikkelen zich immers niet in porties van tien maanden! Sommige kleuters zouden bijvoorbeeld in januari al over moeten gaan naar groep 3, terwijl het voor andere kleuters beter zou zijn, om in groep 3 nog even twee maanden te wachten met het leren lezen. Ook zijn er kinderen, waarbij de methodische leerlijn een keurslijf is, waar niet aan te ontkomen valt, terwijl ze bijvoorbeeld via ontdekkend leren een andere weg zouden gaan.

Als scholen in hun schoolplan vermelden uit te gaan van het kind, dan geldt dat in veel gevallen niet voor het leerstofaanbod! Ik stel dus in dit artikel, dat het systeem niet goed is. Maar tegelijkertijd realiseer ik me, dat het niet goed werkende systeem op dit moment (nog) een gegeven is.

Wie zijn de herfstkinderen?

Herfstkinderen zijn kinderen, die geboren zijn in oktober, november of december. Op zich is er met deze kinderen dus niets aan de hand, ware het niet, dat er op veel scholen gewerkt wordt volgens het leerstofjaarklassensysteem. Dat betekent, dat het leerstofaanbod op de meeste scholen in porties van tien maanden (een schooljaar) wordt aangeboden. Dat zou niet zo’n probleem zijn, als alle kinderen aan het begin van het schooljaar zouden starten met die portie leerstof. (Overigens ligt in groep 1 en groep 2 de inhoud per jaar iets minder vast dan in groep 3 en verder.)
Bij de herfstkinderen is dat eerste schooljaar een onvolledig schooljaar! En het is de vraag, of die kinderen in dat onvolledige schooljaar voldoende vooruitgang boeken om naar de volgende leerstofjaargroep over te kunnen gaan. Dit gegeven betekent, dat iedere leerkracht regelmatig voor de vraag komt te staan of een herfstkind nog in groep 1 moet blijven of dat het naar groep 2 kan gaan.

Het probleemdomein

In 2005 heb ik over de problematiek van de herfstsignalering contact gezocht met de hoofdinspectie van het onderwijs. Dat contact heeft wel helderheid gebracht, maar het heeft er niet voor gezorgd, dat het nu duidelijk is voor iedereen. Ik kom nog steeds misverstanden en vragen tegen.
Binnen het bestek van dit artikel kan ik helaas niet alle aspecten van de problematiek behandelen. Daarom heb ik een keuze gemaakt en beschrijf ik de volgende deelgebieden:
1 De schoolloopbaan van een kind wordt niet bepaald door de ouders en ook niet door de inspectie, maar door de school.
2 Niet de leeftijd, maar het ontwikkelingsniveau en het ontwikkelingsverloop bepalen de schoolloopbaan van een kind.
3 Niet de sociaal-emotionele problematiek is doorslaggevend, maar het totaalbeeld van een kind.
4 Niet het doubleren is zinvol, maar de functionele leertijdverlenging.
Dit alles maakt dit artikel tot een beleidshulp, waarmee u als school uw visie verder kunt ontwikkelen en die visie vervolgens op kunt nemen in het schoolplan.

Beleidshulp

1 De schoolloopbaan van een kind wordt niet bepaald door de ouders en ook niet door de inspectie, maar door de school
INSPECTIE
Op de website van de inspectie kunt u bij de rubriek vragen en antwoorden lezen: “(…) Het valt onder het beleid van de school welke leerlingen overgaan van groep twee naar drie. De overgang van een leerling heeft tegenwoordig niet zozeer meer te maken met leeftijd, maar met de ontwikkeling die de leerling heeft doorgemaakt. De inspectie stelt de school de vraag of per individuele leerling de overgang naar groep drie bekeken wordt, los van de geboortedatum. Elke school moet bevorderen dat de verblijfsduur van een leerling in het basisonderwijs acht aaneengesloten jaren bedraagt (…).”
De laatste zin van bovenstaand citaat formuleert de inspectie niet helemaal conform de wet. Zou dit immers waar zijn, dan moeten alle herfstkinderen doorgaan. En dat zou in tegenspraak zijn met de eerdere opmerking, dat je naar de ontwikkeling van het kind moet kijken en niet naar de geboortedatum. In de wet staat, dat kinderen in principe de basisschool in acht aaneensluitende jaren zouden moeten kunnen doorlopen (WOP, art. 8, lid 7b). Er staat dus niet: moeten. Maar: moeten kunnen. Kinderen mogen dus nog gewoon blijven zitten!

INZICHTELIJK MAKEN
Het voorafgaande betekent, dat u als school voor de ouders inzichtelijk moet maken hoe u tot het inzicht over de schoolloopbaan van een kind bent gekomen. Maar het moet ook duidelijk zijn, dat het advies van de school bindend is!
Het is ook goed dat de verhouding zo ligt. U hebt immers een andere verantwoordelijkheid dan de ouders. De ouders hebben de verantwoordelijkheid voor het wel en wee van hun kind. Maar u hebt twee verantwoordelijkheden, namelijk: de verantwoordelijkheid voor het wel en wee van het betreffende kind, maar óók de verantwoordelijkheid voor de klasgenoten van dat kind. Het is immers niet te verantwoorden, dat u tijd aan de groep onttrekt, als u een kind dat niet thuishoort in groep 3 veel individuele aandacht moet geven.

Wel voorlichten, niet overleggen

Een enkele keer maak ik mee, dat ouders een kind in groep 2 willen houden, terwijl de school vindt dat het kind moet doorgaan naar groep 3. Ook in dat geval bepaalt de school de schoolloopbaan!
Sommige ouders – en vooral de ouders op internetforums (zoals op ouders.nl) – willen leerkrachten wijsmaken, dat zij de schoolloopbaan van hun kind bepalen. Helemaal juist is het, als we zeggen dat de directeur van de school dat bepaalt. U moet als school alle tijd nemen om de ouders voor te lichten over de schoolloopbaan van hun kind. Maar dat is natuurlijk geen écht overleg, omdat de school de loopbaan bepaalt!

2 Niet de leeftijd, maar het ontwikkelingsniveau en het ontwikkelingsverloop bepalen de schoolloopbaan van een kind
ONDERBOUWEN
De inspectie beoordeelt géén schoolloopbanen van individuele leerlingen, maar verwacht wél, dat de school kan beargumenteren waarom het beter is voor een bepaald kind (bepaalde kinderen) om nog een jaar langer in de kleuterbouw te blijven. Dat betekent, dat u het moet kunnen onderbouwen. Opmerkingen van het type “Hij is nog te speels” of “Hij is er nog niet aan toe” zijn onvoldoende.

PEILPUNT
De meeste leerkrachten maken gebruik van leerlingvolgsystemen. En dat betekent, dat men bijvoorbeeld het peilpunt eind groep 2 kan gebruiken om te bepalen op welke wijze het kind het best zijn/haar schoolloopbaan kan voortzetten. Naast de reguliere systemen kan men ook gebruikmaken van de Pravoo-beslissingsbladen en van het Groep-3-rijpheidsprotocol (beide uitgegeven door het Pravoo-instituut in Daarle).
Het voorafgaande betekent, dat er ook kleuters zijn, die in januari worden geboren en genoeg hebben aan anderhalf jaar groep 1 en 2. En het betekent ook, dat de bekende 1 oktober-regel niet gehanteerd mag worden!

3 Niet de sociaal-emotionele problematiek is doorslaggevend, maar het totaalbeeld van een kind
ONLOGISCH
Ook leerkrachten maken fouten met betrekking tot de doorstroming van kinderen in groep 1 en 2. Een veel gemaakte fout is, dat het voor leerkrachten duidelijk is, dat een kind groep 2 moet verlengen, als het een prima cognitief ontwikkelingsniveau heeft, maar als er sprake is van een sociaal-emotionele achterstand. Een leerkracht zegt dan: “Cognitief zit hij hier.” (De hand gaat omhoog.) “Maar sociaal-emotioneel zit hij hier.” (De hand raakt bijna de vloer.) Maar zó logisch is die redenering niet!

AANDACHTSPUNTEN
Ik houd leerkrachten voor, dat ze wél een oplossing moeten vinden, om de cognitieve ontwikkeling te blijven stimuleren, als ze een kind in groep 2 laten zitten. Die cognitieve ontwikkeling mag je niet parkeren! Want dan zou het gaan om onzinnig doubleren.
Bovendien heb ik al vaak meegemaakt, dat die zogenaamde sociaal-emotionele problemen of achterstanden te maken hebben met “de aard van het beestje”. En daarom zouden die gewoon in de volgende groep aangepakt moeten worden.
Het is meestal onverantwoord om een kind niet over te laten gaan, uitsluitend om sociaal-emotionele redenen. Er moet sprake zijn van meer achterstanden of problemen! Bij uitzondering kan men ervoor kiezen, om het kind dan in groep 2 gewoon te leren lezen en rekenen en het daarna in januari – bij een voldoende vorderingsniveau – over te laten gaan naar de volgende groep.

4 Niet het doubleren is zinvol, maar de functionele leertijdverlenging
UITGAAN VAN BEGINSITUATIE
Als je de voorafgaande overwegingen hanteert, dan kan het nog behoorlijk misgaan met de leertijdverlenging. Daarmee bedoel ik het feit, dat die leertijdverlenging functioneel moet zijn. Als een kind bijvoorbeeld in groep 2 blijft zitten, dan moet er een beginsituatie worden beschreven met betrekking tot de tien belangrijkste ontwikkelingsgebieden. Want je mag er niet van uitgaan, dat een kind dat groep 2 verlengt op alle gebieden al functioneert op het niveau van eind groep 1. Op sommige ontwikkelings- en vormingsgebieden zal het kind verder zijn en op andere gebieden misschien het niveau van eind groep 1 nog niet hebben.
Als de beginsituatie beschreven is, moet je aan de hand van de leerlijnen van de school het traject voor het kind uitzetten. Iedere leerkracht, die het kind gewoon mee laat doen met de groep, verspilt ontwikkelingstijd!

VERLATE RIJPHEID
Dat lijkt dan op doubleren in de hogere leerjaren. Bijvoorbeeld: als je in groep 4 blijft zitten en dan na de vakantie gewoon weer met rekenles 1 van groep 4 moet beginnen. Zittenblijven (leertijdverlenging) heeft dus alleen zin, als het functioneel is en als het vertrekpunt de beginsituatie van het kind is.
Mijn ervaring is, dat op dit gebied in het onderwijs nog een grote stap te maken is. Mijn inschatting is, dat veel van de leertijdverlengers in groep 1 en 2 gewoon met de hele groep meedoen. “Ja,” zegt men dan in het onderwijs, “het gaat bij dit kind ook niet om een kind met problemen, maar gewoon om een kind, dat nog zo jong is en wat later rijp is en waar verder niets mee aan de hand is.” Maar in het geval van verlate rijpheid is het meestal zo, dat het kind aan het eind van groep 1 vaak al wel een eind op weg was in groep 2. Ook in die gevallen moet je dus het functionele verlengen realiseren!

Samenvattend

Het kind en de ouders van dat kind hebben recht op het volgende:
– U geeft concreet aan waarom de leertijd verlengd moet worden.
– U geeft het beginniveau aan van de tien belangrijkste ontwikkelingsgebieden.
– U laat zien hoe u vanuit die niveaus de ontwikkeling verder gaat stimuleren. Soms betekent dit, dat de gewone leerlijnen van groep 1 en 2 van de school een vervolg moeten krijgen. Maar in andere, speciale gevallen zult u vanwege leerproblemen ook de speciale aanpak aan moeten geven.
– U geeft een evaluatietraject aan.

Afsluiting

Bepaal in uw team in elk geval met de leerkrachten van groep 1, 2 en 3 (in samenspraak met de IB’er en de directie) een gemeenschappelijke visie met betrekking tot de herfstkinderen op uw school. Dit artikel kan daarbij als beleidshulp fungeren. Noteer tot slot de uitkomst van de teamdiscussie als beleid in het schoolplan en in de schoolgids.

Veel succes!

Meer lezen
Inspectie, Pravoo en het zgn. zittenblijven in groep 1 en 2, Pravoo-instituut, Daarle, 2009.