Steeds meer scholen zijn actief bezig met het stimuleren van sociale competenties van leerlingen. Meestal wordt hiervoor een aparte methode gebruikt, die op een vast moment in de week als opzichzelfstaand vak wordt ingezet.

Als we leerlingen echter niet alleen sociale vaardigheden willen aanleren, maar als we ook willen dat leerlingen die vaardigheden verwerven, dan is er meer nodig. Hoe kunnen leerlingen zich de aangeleerde kennis en de bedoelde vaardigheden op het gebied van sociale competentie in een natuurlijke context eigen maken?
Coöperatieve werkvormen kunnen die natuurlijke context bieden. Maar het ligt niet voor de hand, dat daarbinnen de sociale vaardigheden vanzelf ontwikkelen. Ik vond hiervoor een model, dat de belangrijke, in de literatuur genoemde strategieën voor het leren van sociale vaardigheden in zich heeft. Het T-kaartmodel1 biedt de leerkracht én de leerlingen een duidelijk gefaseerd houvast en blijkt zeer effectief!

Lees ook de uitbreiding

Bij dit artikel hoort een online uitbreiding.

Het T-kaartmodel

STAPPENPLAN
Het model is een vast stappenplan, waarmee iedere vaardigheid uitgelicht en zodoende verworven kan worden. Zeker in het begin is het kiezen van één centrale vaardigheid per week (of per twee weken) genoeg. Naarmate er langer met het model gewerkt wordt en het voor de kinderen bekend is, zullen (vooral oudere) leerlingen gaan zien, dat veel vaardigheden met elkaar samenhangen.
Er is mijns inziens dan niets op tegen om bij deze ontwikkeling aan te sluiten en enkele vaardigheden te combineren in het model. In de praktijk is sociale vaardigheid immers ook nooit geïsoleerd, maar wordt er altijd een combinatie van meerdere vaardigheden toegepast.

MEERWAARDE
Het grote (organisatorische) voordeel van het werken met dit model is, dat de belangrijkste oefening van de sociale vaardigheden tijdens iedere andere les gedaan kan worden. Zo kunt u iedere dag op meerdere momenten gericht werken aan het ontwikkelen van sociale competentie, zonder daarvoor veel extra tijd te hoeven vrijmaken. Dit is tegelijk de pedagogisch-didactische meerwaarde: sociale vaardigheden worden in verschillende, natuurlijke contexten geoefend, waardoor leerlingen zich die vaardigheden écht eigen kunnen maken!

ALLE GROEPEN
Het model kan van groep 1-8 ingezet worden. Hoewel de T-kaart vereist te kunnen lezen, kan dit bij leerlingen die (nog) niet over voldoende leesvaardigheid beschikken, worden opgevangen door het gebruik van plaatjes, pictogrammen en tekeningetjes.

Acht fasen

Ik zal nu de acht fasen van het werken met het T-kaartmodel beschrijven. Ik heb het model doorontwikkeld en aangepast, naar aanleiding van de ervaringen, die verschillende groepen ermee hebben opgedaan.2 En uiteraard staat het u vrij om het model, waar nodig, ook aan te passen voor uw eigen school of groep.

Fase 1: keuze maken
Samen met de leerlingen wordt een centrale vaardigheid gekozen, die met het T-kaartmodel uitgelicht en geoefend zal worden. Het best kan een coöperatieve werkvorm gebruikt worden, zodat alle leerlingen betrokken zijn en hun verantwoordelijkheid hebben bij het kiezen van de vaardigheid.

Fase 2: gesprek
Er wordt een gesprekje gehouden over de gekozen vaardigheid, waarbij het hoe en het waarom (het belang van de gekozen vaardigheid) de kern vormen.

Fase 3: T-kaart
Fase 3 is het samenstellen van de T-kaart. (Zie de verkleinde afbeelding van het T-kaartmodel bovenaan op deze pagina.) Boven de horizontale lijn schrijft u (of een leerling) de gekozen vaardigheid. Vervolgens wordt links van de verticale lijn opgeschreven wat je hoort wanneer iemand deze vaardigheid goed toepast. Rechts van de verticale lijn wordt opgeschreven wat je ziet als iemand deze vaardigheid goed toepast. Op deze manier wordt een nog abstracte vaardigheid omgezet in concreet gedrag. Het is weer een goed idee, om de leerlingen middels een simpele coöperatieve werkvorm aan het denken te zetten.
De kaart wordt vervolgens op een duidelijk zichtbare plaats in de klas opgehangen, zodat iedereen steeds makkelijk herinnerd wordt aan de centrale vaardigheid.
De gekozen bewoordingen (klinkt als en ziet eruit als) kunnen voor (taalzwakke) leerlingen te lastig zijn, om het gedrag concreet te maken. Kies hiervoor dan eventueel andere woorden, die voor uw leerlingen begrijpelijk zijn. (Bijvoorbeeld: je hoort iemand zeggen. En: je ziet iemand doen.) Of u kiest voor bewoordingen, die het gedrag dichter bij de leerlingen zelf brengen. (Bijvoorbeeld: je zegt en je doet. Of: ik zeg en ik doe.)

Fase 4: rollenspel
Vervolgens wordt de sociale vaardigheid voorgedaan en geoefend, door middel van rollenspel. Nu begint de sociale vaardigheid te leven voor de leerlingen.

Fase 5: oefeningen (optioneel)
Wanneer u het idee hebt dat de vaardigheid erg lastig is voor de leerlingen, dan kan er extra worden geoefend met specifieke oefeningen. Hiervoor kunt u bijvoorbeeld gebruikmaken van methoden voor sociaal-emotionele ontwikkeling.

Fase 6: oefenen binnen coöperatieve werkvormen
De belangrijkste fase van het model is de fase van het oefenen van de sociale vaardigheid in de natuurlijke context, die coöperatieve werkvormen bieden. Dit kan plaatsvinden tijdens lessen binnen alle vakgebieden. Wanneer de leerlingen door middel van een coöperatieve werkvorm aan het werk gaan, bespreekt u de gemaakte T-kaart nog eens. Vervolgens gaan de leerlingen aan de slag met de opdracht, waarbij ze tegelijkertijd oefenen met de centrale (sociale) vaardigheid.
Wanneer de vaardigheid voor een leerling (of een groepje leerlingen) erg moeilijk is, kunt u helpen, door deel te nemen in het betreffende groepje. U vervult dan een rolmodel en geeft (al dan niet benoemend) het goede voorbeeld.

Fase 7: evalueren en reflecteren
Aan het eind van de les evalueert u. En u reflecteert op de (cognitieve) lesdoelen, maar ook op de centrale (sociale) vaardigheid. Zo stelt u de kinderen in de gelegenheid, om te leren van de competentie van zichzelf en anderen én te leren van het oefenen. Aan de hand hiervan kunnen soms nieuwe deelvaardigheden aan de T-kaart worden toegevoegd of andere wijzigingen of verduidelijkingen plaatsvinden.

Fase 8: verschillende situaties
De laatste stap is het (zelfstandig) oefenen van de vaardigheid in verschillende situaties. De kinderen gaan zich de sociale vaardigheid écht eigen maken. Daarom is het belangrijk, om stap 6 en stap 7 meerdere malen te herhalen met dezelfde sociale vaardigheid, binnen verschillende coöperatieve werkvormen, groepssamenstellingen en vakgebieden.
Daarnaast is het belangrijk kinderen te stimuleren ook buiten de lessen in de groep (bijvoorbeeld tijdens de gymles, op het schoolplein) te oefenen met de vaardigheid en daarop te reflecteren.

Wanneer u en de leerlingen vinden, dat de sociale vaardigheid voldoende beheerst wordt – of na een vooraf vastgestelde periode – gaat u terug naar fase 1 en begint het proces opnieuw met een nieuwe, centrale (sociale) vaardigheid.

Samenstelling coöperatieve groepjes

In fase 6 (het daadwerkelijk oefenen van de sociale vaardigheden binnen een coöperatieve werkvorm) zijn er verschillende factoren, om rekening mee te houden bij het samenstellen van tweetallen of groepjes. Ik noem de volgende aandachtspunten:
Verschillen
Over het algemeen wordt binnen coöperatief werken aangeraden om heterogeen samengestelde groepjes te vormen. Door leerlingen – die verschillen op (bijvoorbeeld) de gebieden van cognitief niveau, geslacht, interesse, werkhouding of leerstijl – met elkaar te laten samenwerken, kunnen alle leerlingen van elkaar leren. Dit geldt ook in het geval van verschillende niveaus van sociale competentie.
Gerichte interactie en verscheidenheid in interactie
Afhankelijk van de gekozen, centrale (sociale) vaardigheid en het beheersingsniveau van de leerlingen, stelt u tweetallen of groepjes samen:
– In de meeste gevallen is het werken in tweetallen gemakkelijker. Er is meer gerichte interactie, waardoor er gelegenheid is om te oefenen met de sociale vaardigheid.
– Naarmate de leerlingen vaker geoefend hebben, is het werken in grotere groepjes vaak een betere keuze. In grotere groepjes is meer verscheidenheid in interactie en daarmee dus ook meer verscheidenheid in het oefenen van de sociale vaardigheid.
Oefenen in verschillende samenstelling
Het beheersen van sociale vaardigheden is erg afhankelijk van de situatie. En het is voor veel leerlingen dan ook moeilijk om een pas verworven vaardigheid te gebruiken in andere situaties dan waarin is geoefend. Een leerling, die in de ene groep heel goed kan luisteren naar anderen, kan dat niet automatisch net zo goed in de andere groep. Om leerlingen in staat te stellen zich een sociale vaardigheid écht eigen te maken, is het daarom belangrijk om ze te laten oefenen in tweetallen én in groepjes, met verschillende samenstelling.

Het belang van de fasen

Alle fasen doorlopen
Literatuur over het aanleren van sociale vaardigheden onderbouwt, dat alle fasen in het
T-kaartmodel nodig zijn voor het daadwerkelijk verwerven en beklijven van sociale vaardigheden. Het is dus belangrijk om alle fasen te doorlopen. In de praktijk blijkt, dat leerlingen vaak de meeste waarde hechten aan het rollenspel, het oefenen in coöperatieve werkvormen en de reflectie, terwijl ze óók zien, dat de voorgaande fasen erbij horen.
Concreet en meetbaar
Hoewel we deze manier van werken het T-kaartmodel noemen, is het maken van de T-kaart (fase 3) slechts een onderdeel van dit model. Het gaat er in deze fase vooral om een manier te vinden, die de gekozen (sociale) vaardigheid voor de leerlingen concreet en meetbaar maakt. Met welke bewoordingen of in welke vorm u dat doet, is niet het belangrijkst. Veel leerlingen noemen als belangrijk voordeel van de T-kaart, dat hij duidelijk zichtbaar in de groep hangt en dat iedereen weet waar het om draait. (‘Het is handig als een soort spiekbriefje.’)
Kern
De fasen van het oefenen binnen coöperatieve werkvormen, evalueren en reflecteren horen duidelijk altijd bij elkaar en vormen de kern van het model.
Teruggrijpen
Hoewel het T-kaartmodel een duidelijke volgorde van de fasen kent en het belangrijk is om die opbouw in principe aan te houden, is er de mogelijkheid om terug te grijpen naar eerdere fasen, indien de leerlingen daaraan behoefte hebben. Eventueel kan (bijvoorbeeld) worden teruggegaan naar de fase van het rollenspel (fase 4), wanneer veel leerlingen moeite blijven houden met het concreet maken van de centrale (sociale) vaardigheid. Ook kan een gesprekje (fase 2) over het belang van de vaardigheid soms weer even de motivatie versterken. Of er kunnen expliciete oefeningen (fase 5) nodig blijken te zijn, aan de hand van de reflectie.

Tot slot

Bent u als schoolteam ook actief bezig met het stimuleren van sociale competenties bij uw leerlingen? Dan biedt het in dit artikel beschreven werkmodel wellicht voor u de mogelijkheid, om gefaseerd en effectief te werk te gaan bij het ontwikkelen en verwerven van sociale vaardigheden door uw leerlingen, waarbij die vaardigheden binnen diverse coöperatieve werkvormen, groepssamenstellingen en vakgebieden én in verschillende natuurlijke contexten worden geoefend.

Veel succes!

Noten
1 M. Förrer, B. Kenter & S. Veenman, Coöperatief leren in het basisonderwijs (pag.183), CPS, Amersfoort, 2000.
2 M. Lancee, Let’s learn together! An Action Research Project on Social Skills within Cooperative Learning in a Small Regular Primary School, Roehampton University, Londen/Utrecht, 2009.