Een ontwikkelingsperspectief is bedoeld als hulpmiddel om het onderwijs te plannen en te evalueren. U leest hier voor welke leerlingen u een ontwikkelingsperspectief kunt opstellen en op welke wijze u dit kunt doen.

Bestanden

Klik op de naam van het bestand om het te openen.

Artikel

Toelichting leerlingrapport

Het alternatief leerlingrapport is een handig hulpmiddel bij het vaststellen van de geplande vaardigheidsgroei. Welke informatie staat in deze rapportage?

In de grafiek

– Op de verticale as staan de vaardigheidsscores.
– Op de horizontale as staat de tijd in (school)maanden. Bij elk schooljaar staan de letters s (september) tot en met j (juni).
– De horizontale lijnen in de grafiek geven de gemiddelde vaardigheidsscores op verschillende toetsmomenten, oftewel functioneringsniveaus aan. Bij vaardigheidsscore 33 staat bijvoorbeeld een lijn met de aanduiding M3. Dat wil zeggen dat wanneer de score van een leerling 33 is, en dus op die lijn ligt, het functioneringsniveau van deze leerling overeenkomt met een gemiddelde leerling in januari van groep 3.
– De punten in de grafiek geven de vaardigheidsscores van de leerling aan. Bij elk punt staat aangegeven welke toets (bijvoorbeeld M3) de leerling heeft gemaakt. De aanduiding bij een punt zegt dus niet iets over het toetsmoment, maar over het toetsboekje dat de leerling heeft gemaakt.
– De punten zijn verbonden door een lijn. Wanneer de lijn omhoog gaat, betekent dit dat er sprake is van groei.

In de tabel
– In de eerste kolom staat de datum waarop de toets is afgenomen. Meestal is dit een datum in januari of juni. Deze datum komt overeen met het punt zoals dat in de grafiek staat weergegeven.
– In de tweede kolom staat de leeftijd van de leerling in jaren + maanden.
– In de derde kolom staat de jaargroep waar de leerling in zat toen hij de betreffende toets maakte.
– In de vierde kolom staat de toets die de leerling maakte. Dit komt overeen met de aanduiding die in de grafiek bij het punt staat weergegeven.
– In de vijfde kolom staat toetsscore/vaardigheidsscore. De toetsscore komt overeen met het aantal goede antwoorden. Het draait allemaal om de vaardigheidsscore. Alle toetsen van een leergebied staan op Ć©Ć©n vaardigheidsschaal. Hierdoor is een vaardigheidsscore op een toets M4 vergelijkbaar met een vaardigheidsscore op de toets E4. Zo is de groei van de leerling te volgen.
– In de zesde kolom staat het score-interval dat hoort bij de vaardigheidsscore. Geen enkele meting is helemaal nauwkeurig. De vaardigheidsscore is de best mogelijke schatting van de vaardigheid van de leerling. Het score-interval geeft een indicatie van de nauwkeurigheid van de toetsuitslag. Weliswaar is de vaardigheidsscore de best mogelijke benadering van het niveau van een leerling, maar we kunnen niet uitsluiten dat de werkelijke vaardigheid iets hoger of lager ligt dan de vaardigheidsscore aangeeft. Het score-interval geeft aan hoeveel hoger of lager de vaardigheidsscore kan liggen. Hoe beter de toets aansluit bij het niveau van de leerling, hoe kleiner het score-interval.
– In de laatste kolom staat het vaardigheidsniveau aangegeven. Om de toetsresultaten beter te kunnen interpreteren, is er een indeling in vijf niveaugroepen. Om te bepalen bij welke toetsscore (oftewel aantal goed) de niveaus I tot en met V of A tot en met E horen, voert Cito normeringsonderzoeken uit. Een representatieve groep leerlingen heeft de toetsen Rekenen-Wiskunde gemaakt. Op basis van de prestaties van deze leerlingen maakt Cito groepjes. In de niveau-indeling I tot en met V geeft elk niveau 20% van de leerlingen weer. V- betekent dat de leerling tot de 10% laagst scorende leerlingen behoort. I+ betekent dat de leerling tot de 10% leerlingen met de hoogste scores hoort. De indeling in niveau A tot en met E is ook een indeling in vijf groepen, maar nu geven A, B en C ieder 25% van de leerlingen weer. D hoort bij 15% van de leerlingen en E geeft aan dat de leerling bij de 10% leerlingen met de laagste score behoort.
– Wanneer de toets overeenkomt met het toetsmoment, zoals de toets M3 op het toetsmoment medio groep 3, staat er alleen een score in de kolom ā€˜normā€™. Bij toetsen op maat, oftewel wanneer de leerling een toets van een hoger of lager niveau maakt, dan staat het vaardigheidsniveau van de leerling weergegeven onder ā€˜corā€™ (correctie). Wanneer een leerling medio groep 4 bijvoorbeeld de toets M3 maakt, zal zijn niveau in vergelijking tot leerlingen medio groep 3 bijvoorbeeld III zijn, dit staat dan in de kolom ā€˜normā€™. In vergelijking met leerlingen medio groep 4 behoort hij echter tot de 20% leerlingen met de laagste score en krijgt hij dus het vaardigheidsniveau V. Dit staat dan onder ā€˜corā€™.

Valkuilen

Het vaststellen van een ontwikkelingsperspectief is mensenwerk. In dit artikel leest u de vijf grootste valkuilen bij het opstellen van zoā€™n perspectief. De valkuilen maken eens te meer duidelijk dat het belangrijk is om zowel naar het huidige niveau van een kind te kijken, als naar zijn groei in de afgelopen jaren en de groei van een gemiddelde leerling.

Vijf valkuilen bij het plannen van de vaardigheidsgroei

Hieronder staan vijf valkuilen beschreven uit de praktijk bij het vaststellen van de geplande vaardigheidsgroei. Deze valkuilen maken duidelijk dat het vaststellen van een ontwikkelingsperspectief mensenwerk is waarbij het belangrijk is zowel naar het huidige niveau van de leerling te kijken, als naar zijn groei in de afgelopen jaren en de groei van de gemiddelde leerling.

1 De computer bepaalt
Een computer is een handig hulpmiddel, maar het kent de school, het kind en zijn omgeving niet. Een computer geeft aan waar een leerling uit kan komen als de omstandigheden van de afgelopen jaren ongeveer gelijk blijven in de toekomst. De leerkracht weet welke omstandigheden zijn veranderd of gaan veranderen. De leerkracht weet dus of hij de berekende verwachting van de computer naar boven of naar beneden moet bij stellen.

2 Alleen kijken naar het huidige niveau
In sommige modellen voor het vaststellen van ontwikkelingsperspectief wordt alleen het huidige niveau als uitgangspunt genomen bij het bepalen van het ontwikkelingsperspectief. De groei in de afgelopen jaren wordt in de voorspelling niet meegenomen. Heeft het kind nu een score op vaardigheidsniveau II? Dan wordt er bij het bepalen van het ontwikkelingsperspectief soms van uitgegaan dat het kind een score op dit vaardigheidsniveau zal behouden. Hierbij wordt dus niet gekeken naar groei: een kind dat eerder op vaardigheidsniveau I scoorde en nu op vaardigheidsniveau II, zal immers een ander perspectief hebben dan een kind dat voorheen op vaardigheidsniveau III scoorde en nu een score op vaardigheidsniveau II behaalt.

3 De vaardigheidsgroei in een rechte lijn doortrekken
Om te bepalen wat de vaardigheidsscore van een kind aan het einde van het basisonderwijs is, wordt soms uitgegaan van een lineaire groei in vaardigheidsscore. Is de leerling de afgelopen twee jaar gemiddeld 8 punten op de vaardigheidsschaal gegroeid? Dan gaan sommige modellen er vanuit dat het kind ook de jaren tot aan het einde van het basisonderwijs 8 punten per jaar zal groeien. Dit is geen reƫle verwachting, aangezien de groei van een vaardigheid niet lineair verloopt. Bij veel leergebieden maakt de leerling in de lagere groepen een forse groei door, en neemt de groei in de bovenbouw af. Bijvoorbeeld omdat inzicht een grotere rol gaat spelen of omdat het maximum is bereikt (denk bijvoorbeeld aan de DMT: sneller lezen van woorden is op een bepaald moment niet meer mogelijk). Dit is zichtbaar in de groeicurves op de leerlingrapporten van de LVS-toetsen. Modellen die uitgaan van een lineaire groei kunnen leiden tot een te ambitieus ontwikkelingsperspectief.

4 Beginniveau vergeten
Sommige modellen rekenen met DLEā€™s. Door de DLE bij het laatste toetsmoment te delen door de didactische leeftijd wordt een leerrendement berekend. Heeft een leerling eind groep 6 (DL= 40) een DLE van 20? Dan is het leerrendement volgens die berekeningen 50%. Oftewel, de leerling groeit op halve snelheid. Wanneer het kind met een achterstand is binnengekomen, dan kan een dergelijke berekening tot onderschatting van de mogelijkheden van een kind leiden. Stel dat diezelfde leerling in groep 3 is gestart met een DLE van -10, dan is hij in drie jaar 30 punten gegroeid. Oftewel een rendement van 75%. De betreffende leerling heeft dus weliswaar een forse achterstand, maar is wel in staat om meer groei door te maken dan de berekende 50%.

5 Geplande vaardigheidsgroei als een punt
Het plannen van een vaardigheid kan nooit op de punt nauwkeurig. De planning moet altijd gezien worden als een marge. Pas wanneer de score van een kind bij een volgend toetsmoment buiten de marge valt, dan is er sprake van een afwijking van de planning. Wanneer de score lager is dan gepland, is de bijbehorende actie om te bekijken of het onderwijsaanbod aangepast kan worden om het gestelde doel alsnog te halen. Pas wanneer het doel na meerdere keren aanpassen van het onderwijsaanbod nog niet is behaald, is er aanleiding om het doel bij te stellen.