U leest in dit artikel hoe u tafelpoppenspel kunt inzetten als didactisch middel, om de kinderen te informeren over een onderwerp. Het artikel geeft u handreikingen, hoe u nieuwe woorden spelend introduceert (én uitlegt) en hoe kinderen zich – al spelend aan de vertel-speeltafel – nieuwe leerinhouden en de daaraan gekoppelde, nieuwe woorden eigen maken.

Aan de hand van het voorbeeld De brandweerman wordt uitgelegd hoe u tafelspelactiviteiten kunt voorbereiden en hoe u zelf kunt voorspelen en meespelen, om kinderen ongedwongen spelend te laten leren.

Lees ook de uitbreiding

Bij dit artikel hoort een online uitbreiding.

Vooraf

Iedereen is ondertussen wel bekend met de vertel-speeltafel: een door de kinderen ingerichte tafel, waarop ze een prentenboek of een verhaal kunnen naspelen. Op de informatieve vertel-speeltafel worden verhalen gespeeld, die kinderen informatie verstrekken over een bepaald onderwerp.
Kinderen, die met popjes spelen, leren zich spelenderwijs in te leven in het voelen, doen en denken van anderen. Kinderen leren al spelend om naar de wereld te kijken vanuit een wisselend perspectief.
Het lukt niet altijd even gemakkelijk om kinderen spontaan, al spelend, aan de praat te krijgen. Veel leerkrachten praten vooral over het spel, in plaats van zélf te spelen. Ook worden er doorgaans aan spelende kinderen veel vragen gesteld. Bijvoorbeeld gesloten vragen als: “Wat is dat?” of “Hoe heet dat?” Of een open vraag als: “Wat denk je dat de brandweerman gaat doen?” Kinderen worden hierdoor uit hun spel gehaald. Stille en taalarme kinderen zijn ook nog eens bang om het verkeerde antwoord te geven en zwijgen dan liever.
U krijgt deze kinderen beter aan het spelen en het praten, als u écht meespeelt en als u het door u bespeelde popje laat spreken tegen de popjes, die door de kinderen worden bespeeld.

Voorbereiding

ONDERWERP KIEZEN
Allereerst kiest u een onderwerp. Kies iets, waarvan u vermoedt, dat het de kinderen zal aanspreken. Ga op zoek naar informatieve boeken voor jonge kinderen in bibliotheek of boekhandel. Het boek De brandweerman, van Liesbet Slegers (Clavis, Hasselt/Amsterdam), is uitermate geschikt voor de informatieve vertel-speeltafel.

Verdeling in scenes

Het boek De brandweerman wordt verdeeld in te spelen scènes. Tevens selecteert u enkele woorden, die u bij het voorspelen al spelend kunt introduceren en uitleggen. Het boek De brandweerman is te verdelen in de volgende scènes:
Scène 1
Er wordt een brand gemeld. (Woord: brandalarm.)
Scène 2
De brandweermannen maken zich klaar en rukken uit. (Woorden: uitrukken, sirene, loeien.)
Scène 3
De commandant spreekt door zijn zender met de brandweermannen en vertelt ze wat ze moeten doen. De brand wordt geblust. (Woorden: brandkraan, waterslang, bevestigen, commandant, zender, blussen, spuiten.)
Scène 4
De brandweerwagen rijdt naar de volgende opdracht. Een omgevallen boom, die de weg verspert, wordt weggehaald. (Woorden: versperren, wegversperring, kabel.)

Uitbreidingen

U bekijkt hoe u de scènes gaat voorspelen. En ook hoe u het spel uitbreidt met handelingen, die niet in het boek beschreven zijn, maar die wél logisch zijn binnen het spel. Enkele voorbeelden:

In het boek ontvangt de brandweer een brandmelding. U kunt dat uitbreiden, door te spelen dat er brand is en dat iemand met zijn/haar mobiele telefoon 112 belt. De brandweercentrale ontvangt deze melding en de brandweer rukt uit.

In het boek blust de brandweerman de brand. De bewoners van het huis zijn op de prenten niet te zien. U zou het spel kunnen uitbreiden, door de bewoners te redden uit het brandende huis. De brandweer laat de mensen bijvoorbeeld naar beneden springen op een vangnet of ze worden door een ladderwagen uit een raam op de tweede verdieping gehaald.

Verder bedenkt u zelf (vooraf) wat er nog meer gespeeld zou kunnen worden, zodat u de kinderen op ideeën kunt brengen, als ze zelf niets kunnen bedenken. Bijvoorbeeld:
– Er zit een kat in de boom, die er niet meer uit durft. De brandweer haalt de kat met de ladder uit de boom.
– Een hond wordt bedolven onder een omgevallen muur. De brandweer haalt hem er onderuit.

Materiaal

Kopen of verzamelen
– Houten (of plastic) brandweermannetjes.
– Kat en hond (knuffels).
– Brandweerwagen (met ladder, brandslang en volgwagen).
– Klittenband.
Maken
Maak met de kinderen de volgende dingen. Gebruik hiervoor karton, speelklei en kosteloos materiaal:
– Huizen.
– Boomstam en boom.
Kopiëren en lamineren
Op praxisbulletin.nl staan getekende speelplankaarten. Kopieer en lamineer die voor uw groep.

Uitvoering

Activiteiten week 1

VOORLEZEN
U leest het boek De brandweerman van Liesbet Slegers voor. Daarna noteert u wie er allemaal in het boek voorkomen en waar de scènes zich afspelen op een lijst. In de kleutergroep maakt u tekeningen bij deze notities, zodat de kinderen de lijst zélf kunnen “lezen”.
Nota bene. U kunt ook kopieën maken van de illustraties uit het boek en de figuren uitknippen!

INRICHTEN VAN DE VERTEL-SPEELTAFEL
Aan de hand van de lijst verzamelen en maken de kinderen de popjes, de benodigde spullen en de decorstukken.
Van houten bouwplankjes (of stukken karton) wordt een weg gemaakt. Langs de weg komen van dozen gemaakte huizen en de brandweerkazerne (met daarin de brandweercentrale).
Op het huis, dat straks “in brand moet vliegen”, plakt u (zachte) stukjes klittenband. De kinderen beschilderen een vel stevig papier met oranje, rode, gele en zwarte verf. Uit dat vel knippen ze daarna vlammen. Aan de achterkant van de vlammen plakt u (harde) stukjes klittenband. Tijdens het spel kan het huis dan “in brand vliegen”, door de vlammen erop vast te drukken. Als de brand geblust wordt, kunnen de vlammen weer van het huis gehaald worden.

Activiteiten week 2

DEMONSTRATIESPEL EN INTRODUCTIE VAN NIEUWE WOORDEN
– In week 2 demonstreert u verschillende speelscènes voor de grote groep. De kinderen zitten in theateropstelling voor de vertel-speeltafel. U pakt de popjes “bij hun nekvel” en speelt. U biedt – al spelend – de verhaallijn en de specifieke leerinhouden aan. En u laat – al spelend – zien wat de nieuwe woorden betekenen.
– Het demonstratiespel inspireert de kinderen om zélf te gaan spelen. U beeldt de nieuwe woorden uit, door de popjes handelingen te laten verrichten. Laat zien wat een nieuw woord betekent en benoem en omschrijf het woord, terwijl u handelt.
– Na afloop inventariseert u met de kinderen wat er allemaal gebeurde. U hangt – samen met de kinderen – de (gekopieerde en gelamineerde) speelplankaarten in de juiste volgorde boven de vertel-speeltafel. Kinderen die kunnen lezen, kunnen het verhaal op de lees-teken-speelvellen tekenen.

Demonstratiespel 1
U speelt met de popjes dat het huis in brand vliegt. U plakt de vlammen op het huis. U pakt de popjes “bij hun nekvel” en laat ze bewegen en praten. Eén popje belt 112. Het bericht wordt doorgegeven aan de brandweercentrale. De commandant zegt tegen de brandweermannen dat ze moeten uitrukken. U laat, terwijl ze samen praten, de commandant en de brandweermannen elkaar aankijken. De brandweermannen rukken uit. De sirene loeit. De commandant volgt in de volgwagen.
Als ze bij het brandende huis zijn, zegt de commandant: “Brandweerman Jan, bevestig de slang aan de brandkraan.” U kunt nu – al spelend – uitleggen wat bevestigen betekent.
Brandweerman Jan zegt : “Wat moet ik doen?”
Commandant: “Je moet de slang aan de brandkraan bevestigen, je moet hem eraan vastmaken.”
Brandweerman Jan: “Oké, ik maak hem even vast. Nou, dat is nog lastig, dat bevestigen.”
Als het gelukt is, zegt hij: “Ik heb hem bevestigd. Hij zit goed vast. We kunnen blussen.”
U laat de brandweerman, voordat hij gaat blussen, even naar de rand van de tafel lopen. Hij kijkt de kinderen aan en zegt bijvoorbeeld: “Ik hoop dat het gaat lukken en dat ik niet het brandende huis in moet, want dat vind ik altijd zó spannend.” De kinderen ervaren zo de gedachten (innerlijke strijd, angst) van de brandweerman.
Als de brandweerman staat te blussen, kijkt de commandant naar zijn werk. De brandweermannen rijden daarna terug naar de kazerne. U kijkt zelf – terwijl u speelt – beurtelings naar de popjes en naar de kinderen.

Demonstratiespel 2
U speelt hetzelfde spel, maar nu verschijnen de bewoners schreeuwend op het dak. U laat de commandant weer even naar de rand van de tafel lopen en tegen de kinderen zeggen, dat hij een vangnet gaat gebruiken en dat hij hoopt dat de mensen durven te springen.
De brandweermannen houden het vangnet stevig vast. En de bewoners springen erop. Eén bewoner heeft hoogtevrees, maar de commandant praat op hem in, waarna hij tóch springt.
De klus is geklaard. De mannen rijden terug naar de kazerne.

Demonstratiespel 3
Een auto rijdt over de weg. Een omgevallen boom verspert die weg. De automobilist belt 112. Het bericht wordt doorgegeven aan de brandweercentrale.
De brandweermannen rukken uit. De sirene loeit. De brandweermannen slepen met kettingen de boom weg, zodat de auto weer kan doorrijden.

KINDVOLGEND MEESPELEN EN SPEL VERRIJKEN TIJDENS VRIJ SPEL
Meerwaarde
Kinderen kunnen met de popjes en objecten spelen, terwijl ze hun handelingen benoemen. Ook kunnen ze de gedemonstreerde verhalen naspelen. Tijdens het spel breiden ze hun woordenschat uit: ze formuleren zinnen, verwoorden hun handelingen en voeren dialogen. Ze voegen spelenderwijs de nieuwe woorden toe aan hun woordenschat. En ze krijgen meer grip op de verhaallijn.
Al spelend ontstaan er nieuwe verhalen. Oudere kinderen kunnen vooraf samen nieuwe speelplannen bedenken. Ze redeneren, voorspellen, onderhandelen en reflecteren. U kijkt en luistert wat de kinderen spelen en speelt zo nodig mee. De meerwaarde van meespelen is, dat u dialogen en handelingen aan het verhaal kunt toevoegen.
Bij het meespelen met kinderen is het de kunst van u als “poppenspeler” om niet te vertellen over de speelfiguren, maar om ermee te spelen. U lokt – door middel van opmerkingen en handelingen van het door u bespeelde popje – spelreacties en taal van kinderen uit. Voordat u mee gaat spelen, zakt u door de knieën en kijkt en luistert u (op kindhoogte) naar het spel van de kinderen. U leeft u in het spel in. Als u een idee hebt wat ze aan het spelen zijn, pakt u een popje en gaat u met uw popje (niet te opdringerig) meedoen.

Een praktijkvoorbeeld
Jeroen rijdt rondjes met de brandweerwagen over de tafel. Meester Bart pakt een brandweerpopje en laat dat in een autootje achter de brandweerwagen aan rijden.
Het popje van meester Bart zegt: “Hallo, hallo, brandweerman, mag ik mee?”
Jeroen stopt en zegt: “Ja, kom maar.”
Ze rijden samen verder. Dan zegt het popje van meester Bart: “Weet de commandant eigenlijk wel dat we onderweg zijn?”
Jeroen stopt onmiddellijk met rijden en pakt een brandweerpopje: de commandant.
Meester Bart laat zijn popje door de zender spreken: “Commandant, we zijn op weg naar een brand. Komt u nog?”
Jeroen: “Ja, ik kom eraan!” Hij zet zijn commandant in de volgauto en rijdt achter de brandweerwagen aan.
Meester Bart laat de brandweerwagen voor het huis stoppen. Zijn brandweerman vraagt aan de commandant wat hij moet doen.
Jeroen: “Je moet blussen.”
Het popje van meester Bart pakt de brandslang en probeert te blussen.
Hij zegt: “Het lukt niet. Er komt geen water uit!”
Jeroen duwt met zijn commandant het popje van meester Bart opzij en zegt: “Je moet de slang eerst vastmaken!” Hij bevestigt de slang aan de brandkraan en laat zijn commandant blussen.
Het popje van meester Bart zegt: “O ja, ik had de slang eerst aan de brandkraan moeten bevestigen. Mag ik ook eens blussen?”
Jeroen gaat met zijn popje opzij en laat het popje van meester Bart blussen. Het popje blust de verkeerde kant op, waarop Jeroen zegt: “Je moet op het huis spuiten!”

Meester Bart heeft met zijn spel nieuwe spelhandelingen en taal uitgelokt. En hij heeft de kans aangegrepen om het woord bevestigen nogmaals te gebruiken.

Activiteiten week 3

UITBREIDING SPELHANDELINGEN
U kunt nu structureel tijdens iedere speelwerktijd maximaal twee tot drie kinderen uitnodigen om mee te spelen. Ik geef een tweetal voorbeelden.
• Ambulance
U speelt bijvoorbeeld zélf met de commandant. U leidt het spel (in uw rol van commandant) en lokt zo nieuwe spelhandelingen uit. U kunt bijvoorbeeld een ambulance bellen, om de geredde mensen te vervoeren naar het ziekenhuis.
• Kat
U kunt ook spelen met een kat. U laat de kat in de boom klimmen en miauwend om zijn baasje roepen. Hij durft niet naar beneden te springen. Een van uw medespelers zal vast reageren en met een popje komen, dat de brandweer gaat bellen. Als de kinderen niet op ideeën komen, kunt u die zelf aandragen (in uw rol van kat).
Als u samen gespeeld hebt, kunnen de kinderen een speelplan tekenen en schrijven.

KINDEREN PRESENTEREN HET SPEELPLAN IN DE GROTE GROEP
Twee kinderen spelen een – tijdens de begeleide activiteit bedacht en getekend – speelplan, terwijl u op een centrale plek tussen de vertel-speeltafel en het publiek zit. U helpt – aan de hand van het getekende speelplan – de kinderen door het verhaal heen. Als de kinderen in hun spel vastlopen, spreekt u niet de kinderen aan, maar de popjes!
U betrekt ook de toeschouwers bij het spel, door opmerkingen als: “Ik zie, dat de commandant er nog niet is.” Of: “Luister eens! Hoor je de sirene?” Met dit soort opmerkingen geeft u indirect aanwijzingen voor het spel. U lokt spelhandelingen uit, in plaats van direct de kinderen aan te spreken en opdrachten te geven.

VERTELPANTOMIME MET DE HELE GROEP
Vooraf
De nieuwe woorden, die tijdens de tweede week zijn geïntroduceerd, kunt u nogmaals herhalen en oefenen, in de vorm van een vertelpantomime. Vertelpantomime kunt u spelen met de hele groep. Het is handig om dit in de speelzaal of in de gymzaal te doen. U bakent vooraf het gebied af, waarin het spel plaatsvindt.

Opbouw
U kunt de activiteit op de volgende manier opbouwen:
Inleiding
U zegt: “We zijn allemaal brandweerauto’s en we rijden rond met loeiende sirenes. Ik ben de brandweercommandant. Als ik op mijn fluit blaas, bevriezen jullie. Jullie staan dan stokstijf stil!”
U herhaalt dit spel een aantal malen, zodat de kinderen weten wat bevriezen is.
Kern
U speelt de commandant. De kinderen zijn de brandweermannen. U geeft (in uw rol van commandant) de orders. De kinderen beelden uw orders uit. Om tussendoor rust voor nieuwe aandacht te creëren, laat u de kinderen “bevriezen”. Terwijl de kinderen uitbeelden, gebruikt u de nieuwe woorden en beschrijft u de betekenis.
U speelt bijvoorbeeld de volgende, opeenvolgende scènes:
– Scène 1. U zegt: “Mannen, we moeten uitrukken! Er is brand! Trek je pak aan, zet je helm op, stap in de brandweerwagen en zet de sirene aan! En dan… uitrukken! We rijden naar de brand. Laat die sirene loeien!”
– Scène 2. U zegt: “Oké, we zijn er. Rol de brandslang uit en bevestig die aan de brandkraan. Maak hem goed vast.” En: “Ik zie het al. Jullie hebben hem goed bevestigd.”
– Scène 3. U zegt: “Blussen maar! Spuit water op het dak! En nu nog even het vuur in de deuropening blussen! Spuit er maar flink wat water op!”
– Scène 4. U zegt: “Maak de brandslang maar weer los en rol hem op. Stop de brandslang in de brandweerwagen en rij maar terug naar de brandweerkazerne.”
– Scène 5. U zegt: “Doe je brandweerpak maar uit.”
Nota bene. Op dezelfde manier kunt u natuurlijk ook andere brandweeracties laten uitbeelden.
Afsluiting
– U hangt alle speelplankaarten op.
– U stuurt één kind even de zaal uit en u laat een ander kind een speelplankaart kiezen. (Bijvoorbeeld: de brandslang bevestigen aan de brandkraan.)
– Alle kinderen gaan de handeling uitbeelden, zonder te spreken.
– U hangt de gekozen speelplankaart weer op.
– U roept het kind dat naar buiten was terug in de groep.
– Het kind benoemt wat er uitgebeeld wordt. Als ondersteuning kan het daarbij naar de opgehangen speelplankaarten kijken.
Op deze manier herhaalt u alle nieuwe woorden en worden de kinderen gestimuleerd tot het spelen van brandweerman.

HET SPELTHEMA VERPLAATSEN NAAR ANDERE HOEKEN
Geïnspireerd door alle activiteiten in de grote en in de kleine groep, zullen de kinderen het brandweerspel op meerdere plekken willen spelen.

Brandweerwagens maken
Wie een brandweerwagen maakt, moet zich verdiepen in hoe zo’n wagen eruitziet en wat de brandweermannen met de wagen kunnen doen. Spelenderwijs maken de kinderen zich zo de leerinhouden eigen en gebruiken ze de vaktaal van brandweermannen.
U kunt de door de kinderen gemaakte brandweerwagens fotograferen en de foto’s weer gebruiken als inspiratiebron voor andere kinderen.
Ik geef twee manieren, waarop brandweerwagens gemaakt kunnen worden:
• In atelier of knutselhoek
In het atelier of in de knutselhoek legt u foto’s van brandweerwagens. U zorgt voor brandslangen (stukken luchtslang voor een aquarium), dozen, doppen, karton, rood papier, papieren tape en splitpennen. De kinderen kunnen aan de hand van de foto’s naar eigen inzicht brandweerwagens maken. U waardeert de eigen ideeën en helpt waar nodig.
• In de constructiehoek
In de hoek met constructiematerialen legt u ook foto’s van brandweerwagens. De kinderen maken brandweerwagens van constructiemateriaal als Duplo, Lego of Nopper, gecombineerd met karton, stukken slang en papieren tape.

HET BRANDWEERSPEL SPELEN
Het brandweerspel in de bouwhoek
U zorgt ervoor, dat in de bouwhoek brandweerwagens (ook zelfgemaakte!), een ziekenauto en bijbehorende popjes liggen. Verder zorgt u voor stroken papier, die de kinderen als wegen kunnen gebruiken. Wie dat wil, kan de brandweerkazerne en de huizen bouwen en het spel spelen.

Het brandweerspel op de speelplaats
U bevestigt stukken tuinslang aan de karren. U zorgt voor brandweerhelmen en oude, mobiele telefoons. De kinderen bedenken zélf wel hun spel!

Tot slot

Op dezelfde manier als het boek De brandweerman is beschreven in dit artikel, kunnen ook andere informatieve boeken gespeeld worden. U kunt het spel over de brandweerman uitbreiden met het spel over de agent en de ambulancebroeder.
Spelend leren is voor jonge kinderen de beste manier om te leren. U kunt het stappenplan – dat is opgenomen op praxisbulletin.nl – gebruiken voor het plannen van andere tafelspelen rond een informatief prentenboek.
Veel speelplezier !

Literatuur & website
De volgende titels kunt u raadplegen van Liesbet Slegers (Uitgeverij Clavis, Hasselt/Amsterdam):
– De brandweerman
– De piloot
– De postbode
– De politieman
– De autocoureur
– De vuilnisman.
– Margot Wouterse-Schmitz, Speelplezier Speelwijzer: tafelspelen, Speelplezier Speel-leergroep Intersym, Maastricht, 2011.
– Zie ook: speelpleziermethodiek.nl.