Lessuggesties voor instaptoneelstukjes en rollenspel. Over improvisatiespel, naar aanleiding van een opdracht, met een gegeven (conflict)situatie. Met voorbeelden, tips en kopieerbladen.
Bestanden
Klik op de naam van het bestand om het te openen.
Artikel
Uitbreidingen
Uitbreiding
Bij dit artikel hoort een uitbreiding. Daarin vindt u vier kopieerbladen.
Inleiding
Het staat in elk schoolplan: het is Ć©n blijft onze onderwijstaak, om de kinderen op te voeden tot mondige mensen. Mensen, die hun zegje weten te doen en voor zichzelf durven op te komen. Bekende leerdoelen hierbij zijn uitdrukkingsvaardigheid en eigen stellingname.
Een van de mogelijkheden tot āslagvaardig, maar waardigā leren acteren en reageren in allerlei (lastige) situaties is het zogenoemde instaptoneelstukje. Bij deze dramatische werkvorm gaat het om improvisatiespel, naar aanleiding van een opdracht, met een gegeven (conflict)situatie. De lessuggesties in dit artikel geven u hiervoor een aantal voorbeelden en tips.
Aanpak
STAP 1: UITLEG VOORAF
Improviseren
U vertelt: āIk deel straks een aantal kaartjes uit: A-kaartjes en B-kaartjes. Bij elk A-kaartje hoort een B-kaartje. Samen vormen ze een setje. Op elk setje kaartjes staat een bepaalde situatie, die je met iemand anders gaat uitvoeren in een kort toneelstukje. Het gaat daarbij om improviseren. Dat betekent, dat je de situatie direct moet bedenken en spelen! Dat is natuurlijk lastig. Maar de situaties zijn heel herkenbaar. Je hebt sommige dingen misschien al wel eens zelf meegemaakt. En het is ook helemaal niet erg, als je even niet verder kunt.ā
A-kaartjes en B-kaartjes
U vertelt: āIk deel de kaartjes willekeurig uit. Houd de kaartjes weg voor andere kinderen. Ga er ook niet over praten. Je hebt Ć©Ć©n minuut bedenktijd om je in te leven in de beschreven situatie. Wat zou je kunnen zeggen? Hoe zou je kunnen reageren? Enzovoort.
Steeds hoort er bij een A-kaartje een bepaald B-kaartje. De kinderen met een A-kaartje zijn de beginners. En de kinderen met een B-kaartje āstappen inā. Je speelt dus in tweetallen.
Ik wijs straks iemand aan, die een A-kaartje heeft. Dat kind gaat beginnen met de eerste situatie. Je weet dan natuurlijk nog niet meteen welk B-kaartje er bij dit stukje hoort. Maar zo gauw iemand met een B-kaartje denkt, dat hij/zij in de gespeelde situatie kan āinstappenā, komt hij/zij meespelen. Daarom heet het ook āinstaptoneelā.ā
Wie durft?
U stelt de slotvraag: āWie willen er om te beginnen een kaartje hebben, om zoān instaptoneelstukje eens te proberen?ā
STAP 2: HET UITDELEN VAN DE KAARTJES
Eerste ronde
Afhankelijk van de beschikbare tijd deelt u drie of meer setjes kaartjes uit. U kiest daarbij aanvankelijk kinderen uit, waarvan u weet, dat ze wel de flair hebben om er iets van te maken.
Instappen maar!
Als u na zoān eerste ronde het idee hebt dat het lukt, deelt u nieuwe setjes kaartjes uit voor een aantal andere kinderen.
STAP 3: DE TONEELSTUKJES
Werkwijze
– EĆ©n kind met een A-kaartje gaat beginnen. U kunt het best vragen wie er wil beginnen, want het is – zeker voor de eerste keer – misschien voor een aantal kinderen best wel eng.
– Zo gauw een kind met een B-kaartje denkt te weten dat hij/zij degene is die moet āinstappenā, komt hij/zij naar voren, om de rol van de ātegenpartijā uit te voeren.
Let op! In het begin zijn er natuurlijk meerdere kinderen, die met een B-kaartje de mogelijkheid hebben om mee te gaan spelen, dus om āin te stappenā. Scherp opletten is dus gewenst!
Voorbespreking en/of nabespreking
– De informatie over wie, waar en wat wordt meteen na het eerste optreden nabesproken. Maar wellicht is het verstandig, om eventueel die informatie ook al eerder – in algemene zin ā te geven, voordat er gestart wordt met het eerste toneelstukje!
– U zegt: āBelangrijk bij alle toneelstukjes is steeds, dat de speler met het A-kaartje goed de situatie aangeeft, door te vertellen wie hij/zij voorstelt, waar de situatie zich afspeelt en wat er gebeurd is, dus wat het probleem is, waar het in dit toneelstukje om gaat. Dat is niet alleen voor de speler met het B-kaartje van belang, want die moet natuurlijk goed kunnen āinstappenā. Maar het is ook van belang voor de kijkers, het publiek, om te begrijpen waar het om gaat!ā
Stap 4: eindspel en nabespreking
Alle toneelstukjes duren in principe maar kort. De nabespreking zal in veel gevallen wat meer tijd vragen dan het toneelstukje zelf. Maar hierin zit juist het waardevolle, het leermoment.
Eindspel
– Aanvankelijk zullen de kinderen moeite hebben, om al spelend een bevredigende afsluiting van het stukje te vinden. Als eindspel kunt u de volgende vormen verwachten: het welles-nietesspelletje, de patstelling en het nachtkaarsje (het stoppen van het spel, zonder duidelijk einde).
– Pas als de kinderen wat vaker geĆÆmproviseerd hebben, mogen we verwachten, dat er wat meer bevredigende afsluitingen aan de stukjes komen. Dan wordt het ook voor het publiek een afgerond geheel. Maar dit is – zeker in eerste instantie – geen eis.
Het is natuurlijk wĆ©l heel mooi, als er een aanvaardbaar slot aan het speelstukje zit, als er een compromis bereikt wordt of als een van de spelers volledig overtuigd is. Maar zoeken naar zoān plot kan ook het spel forceren.
– Accepteer en bevorder dus ook de schetsmatige, plotloze rollenspelen. Een open einde mag ook. En vanzelfsprekend kunt u – indien nodig – een hint geven, die tot verder spelen kan leiden.
Nabespreking
Nadat het stukje tot een redelijk einde is gebracht of door u is stopgezet, bespreekt u het na aan de hand van de volgende vragen:
1 Wat was de situatie/het probleem?
2 Was het een levensecht probleem?
3 Had het rollenspel een open einde of was er sprake van een Ć©chte oplossing?
4 Wie had volgens jou gelijk en waarom?
5 Hoe had jij het anders opgelost?
6 Wat was heel goed gevonden of heel goed bedacht? Welke rol was lastig?
Dus ook hierbij is er – naast het hoe – steeds aandacht voor wie, waar en wat.
tip Niet alle kinderen komen bij de āeerste rondeā aan de beurt. De durfallen en haantjes-de-voorste staan direct al wel te trappelen. Houd in elk geval bij welke kinderen al een keer geweest zijn en welke kinderen een volgende keer aan de beurt zijn. Het zijn misschien juist de kinderen die minder durven, die eens een extra beurt (kans) moeten krijgen.
Voorbeelden
Aan het eind van dit artikel is een kopieerblad (met zes A- en zes B-kaartjes) opgenomen. Knip (of snijd) de kaartjes even langs de stippellijnen los.
āIn de uitbreidingl vindt u nog twee andere kopieerbladen: kopieerblad 2 (met zes setjes opdrachten) en kopieerblad 3 (met acht setjes opdrachten).
Kopieer de drie kopieerbladen in verschillende kleuren. Dan houdt u de series beter uit elkaar.
Vertel de kinderen dat de rollen soms omschreven zijn in de hij-vorm (hij, vriend, zoon, enzovoort), maar dat hiervoor natuurlijk ook de zij-vorm gebruikt kan worden (zij, vriendin, dochter, enzovoort).
Uitbreidingsmogelijkheden
UITBREIDING 1
– Laat zo mogelijk later een ander paar kinderen hetzelfde stukje nĆ³g eens spelen, op hĆŗn manier en met hĆŗn oplossing van het probleem. Laat zoān stukje eventueel ook eerst voorbereiden.
– Sommige stukjes zijn wellicht zĆ³ geslaagd, dat ze te gebruiken zijn bij een weekbesluit of iets dergelijks.
UITBREIDING 2
– Als u aan een bepaald thema werkt, kunt u zĆ©lf een aantal instaptoneelstukjes bedenken bij het betreffende thema.
– En ook hierbij kunnen wellicht later – ter afsluiting van het thema – enkele (voorbereide) toneelstukjes voor publiek worden uitgevoerd.
UITBREIDING 3
Vaak gaat het bij de korte instaptoneelstukjes om het ontwijken van het opgegeven probleem. De tegenspeler (B-kaartje) bedenkt ter plekke een smoesje om uit de conflictsituatie te geraken.
ā Over (de werking van) smoezen zijn in de uitbreiding ook twee extra werkbladen opgenomen. Die werkbladen zijn inzetbaar bij de voorbereiding op (of bij de nabespreking van) de instaptoneelstukjes. Zie: Smoezen (werkblad 1) en Smoezen (werkblad 2).
Afsluiting
Hoe mondig zijn de kinderen in uw groep? Hoe ad rem wordt er gereageerd? Of moet juist de rem erop? En wellicht zijn er kinderen in uw groep, die best wat assertiever mogen worden in hun omgang met anderen? Met instaptoneelstukjes kunt u deze kinderen – in de veilige omgeving van de groep – laten oefenen.
Veel improvisatieplezier met uw groep gewenst!