Deel 2 van de tweedelige serie over alibisering: een mentaliteit, die ontwikkeld wordt door op te groeien in een sorrycultuur. Aflevering 2: aanwijzingen per bouw voor een gerichte aanpak.

In het eerste artikel over alibiseren werd het begrip geïntroduceerd en werd een algemene aanpak in vier stappen beschreven. In de tweede (en tevens laatste) aflevering van deze korte serie geef ik per bouw aanwijzingen voor een gerichte aanpak.

Aanwijzingen voor groep 1-2

Waaromvraag

MENTALITEIT
Jonge kinderen in groep 1/2 kunnen zelf nog niet aangeven waarom ze iets doen. Zelfs voor volwassenen is dit nog vaak moeilijk. Tóch kan het aan de orde stellen van het waarom het kind helpen bij het ontwikkelen van normbesef.
Bij jonge kinderen kunt u de waaromvraag dus niet stellen. U moet het waarom voor het kind aangeven. Bij het aangeven van motieven voor een daad komen we op achtergronden, die te maken hebben met de mentaliteit van een kind. En op dit gebied maakt het kind denkfouten. Het is belangrijk, om die denkfouten op zo jong mogelijke leeftijd aan de orde te stellen. Daarbij moet u zich wél realiseren, dat kinderen nog volop in ontwikkeling zijn, dat ze nog niet alles kunnen, dat ze nog veel moeten leren en nog niet overal aan denken. Maar tóch is het belangrijk, om al met de morele ontwikkeling bezig te zijn. Niet alleen een mentaliteit, een denkfout moet aan de orde komen, maar ook het maar. Bijvoorbeeld:
“Jij doet dat, omdat je denkt, dat je niet netjes met spullen van anderen hoeft om te gaan. Maar op school moet dat wél, want alle spullen van school zijn van ons allemaal. En morgen moet jij wéér met die spullen omgaan. Bovendien houd ik er niet van, als spullen van school worden kapotgemaakt. Dat wil ik gewoon niet.”

DENKFOUTEN
Ik geef enkele voorbeelden van de genoemde denkfouten:
– “Je deed dat, omdat je zélf die spullen wilt hebben. Maar…”
– “Het werk is niet klaar, omdat je voortdurend zit rond te kijken. Maar…”
– “Je deed dit, omdat je het moeilijk vindt om anderen iets van jezelf te geven. Maar…”
– “Je deed dat, omdat je er niet genoeg bij stilstaat dat dit voor andere kinderen niet zo leuk is. Maar…”
– “Je deed dit, omdat je denkt dat je niet netjes met spullen van anderen hoeft om te gaan. Maar…”
– “Je deed dit, omdat je hem niet aardig vindt. Maar…”
– “Je deed dit, omdat je alleen aan jezelf denkt en er niet aan denkt dat anderen het óók leuk moeten hebben. Maar…” (Enzovoort.)

Helpen kiezen

PRATEN OVER KEUZES
Voor kinderen in groep 1/2 is het belangrijk, dat ze hulp krijgen bij het kiezen. Dat betekent, dat kinderen voor keuzes moeten worden gesteld en dat daarover dan gepraat wordt. Kies dingen uit het dagelijkse leven en laat kinderen erover nadenken. Maar schroom niet om ook uw eigen ideeën aan te geven. Want van uw motiveringen en criteria kunnen kinderen leren! Zeg bijvoorbeeld: “Eigenlijk kun je dan beter …, want …”

KEUZEVRAGEN
– “Wat doe je, als je het rode potlood wilt hebben, terwijl iemand anders het al heeft?”
– “Wat doe je, als je niet verder kunt met je werk?”
– “Wat doe je, als je ziet dat een kind het kopje thee van de juf heeft omgegooid en gewoon wegloopt?”
– “Wat doe je, als je gepest wordt?” (Enzovoort.)

Afleren en aanleren

REDUCEREN VAN BEMOEIZUCHT
Iedereen die regelmatig kinderen in klassen (in groepsverband) meemaakt, weet dat er een toename is van bemoeizucht bij kinderen. Dat heeft te maken met het ontvluchten van de eigen aansprakelijkheid. Die kans moet u de kinderen niet geven. Het is aan te bevelen om de bemoeizucht te reduceren.
Het is belangrijk om daar vroeg mee te beginnen en kinderen te leren, dat ze zich alleen mogen bemoeien met dingen, die hen direct aangaan. Kap de bemoeizucht af en zet die benadering door na groep 2. Dus: kinderen moet worden afgeleerd, dat ze zich overal mee bemoeien.

PLUIMPJES GEVEN
Maar tegelijkertijd dient u het geven van pluimpjes (complimenten) aan te leren! Leer kinderen om per dag minimaal eenmaal iets leuks over iemand te zeggen, onder het motto: een pluimpje kost niets.

Kijk en beleef

VERANTWOORDELIJKHEID
Behandel met de kinderen het boekje Verantwoordelijkheid. Zorgen voor de cavia, van Berdie Memel Saris (uitgave: Kwintessens, Hilversum). Het basisprincipe van verantwoordelijkheid komt daarin aan de orde. Namelijk: het dragen van verantwoordelijkheid voor het verzorgen van een huisdier.

EERLIJK ZIJN
Behandel met de kinderen het boekje Eerlijk zijn, van Celeste Snoek (uitgave: Kwintessens, Hilversum). Het gaat in dit boekje over een kind, dat stickers uit de la van de juf pakt. Bespreek – naast eerlijk zijn – ook de invalshoek verantwoordelijkheid (in de zin van: aansprakelijkheid) én andere reactiemogelijkheden.

Bespreek gedragsalternatieven

MEERDERE KEUZES
Bij de ontwikkeling van het verantwoordelijkheidsbesef is het niet mogelijk, om bij jonge kinderen (groep 1/2) de waarden en normen expliciet te noemen. Dat is veel te abstract voor kinderen van deze leeftijd. En bespreken leidt tot leeg verbalisme.
Het kenmerkende van de begeleiding van de morele ontwikkeling is, dat per fase steeds een volgende fase wordt voorbereid. Dat betekent, dat óók bij kleuters verschillende aspecten van de morele ontwikkeling aan de orde kunnen worden gesteld, in de hoop, dat daarmee de volgende fase van begrijpen wordt voorbereid (“voorgebakken”). Immers: om verantwoordelijkheden te kunnen dragen, moet je basishouding al gericht zijn op het gegeven, dat er meerdere keuzes te maken zijn.

MOGELIJK EN ACCEPTABEL
Veel kinderen denken star en rechtlijnig en zijn te weinig gericht op de diversiteit aan mogelijkheden. Dat betekent, dat ze van jongs af aan gewezen moeten worden op het feit, dat er meer wegen naar Rome leiden. En daarvoor hebben kleuters een leerkracht nodig, die steeds die verschillende wegen laat zien. En een leerkracht, die ook aangeeft, dat die verschillende wegen mogelijk en acceptabel zijn! (“Je had ook …”)

Individualiseren

Kinderen hebben al op jonge leeftijd de neiging om hun eigen aansprakelijkheid te ontvluchten en te wijzen op omstandigheden en op anderen, die iets óók doen of die hen hebben aangezet tot iets. (“Maar hij deed het ook…!”)
Het is heel belangrijk, om daar niet op in te gaan. U moet steeds weer terugkeren naar het kind zélf en zeggen dat u het wilt hebben over wat het kind zélf heeft gedaan. Hier is dus sprake van: bij het kind zelf blijven, van individualiseren.
Een speciale vorm van ontvluchten is de uitspraak van een kind: “Het is een grapje, hoor.” Met die uiting moet u ook korte metten maken. U moet duidelijk aangeven, dat het géén grapje is. Dit kunt u doen door te wijzen op de gevolgen, die de daad heeft voor anderen.

Aanwijzingen voor groep 3-6

Themabehandeling

THEMA: IETS KWIJT ZIJN
In het voorafgaande ging het om het aansluiten bij bepaalde concrete, dagelijkse ervaringen van kinderen. U kunt echter ook bepaalde situaties aan de orde stellen, zónder dat kinderen erom vragen. De bedoeling hiervan is, om kinderen voor te bereiden op wat zich voor zou kunnen doen. Doe dat op de volgende manier:
– Introduceer de situatie.
– Bekijk samen met de kinderen waardoor iets is ontstaan en wie er schuldig aan is.
– Bekijk samen met de kinderen wat de meest aanbevolen manier (manieren) van reageren is (zijn) en waarom.
– Bekijk samen met de kinderen hoe je zoiets kunt voorkomen.
Pas deze manier van werken toe bij het thema: iets kwijt zijn.

ANDERE THEMA’S
Behandel de volgende thema’s op de manier, zoals die hierboven is beschreven.
Thema: iets gaat kapot
– Introduceer de situatie: je doet je jas achter op de fiets en thuis blijkt de mouw helemaal kapot te zijn, want die is tussen de spaken terechtgekomen.
– Hoe kon dit zo gebeuren? Wiens schuld is dit?
– Hoe moet je reageren op die situatie?
– Hoe kun je zoiets voorkomen?
Thema: iets is niet af
Situatie: iets moest af zijn, maar dat is je niet gelukt, omdat je eerst wat anders hebt gedaan óf omdat iemand je steeds lastig kwam vallen.
Thema: je bent te laat
Situatie: je moet ergens naartoe en je bent te laat.
Thema: iemand is boos op jou
Situatie: iemand is boos over wat je tegen hem (haar) hebt gezegd.
Thema: je hebt iets niet goed gedaan
Situatie: je hebt iets helemaal anders gedaan dan de opdracht was.
Thema: smoesjes
Bespreek ook met de kinderen het verschijnsel smoesje. Bij een smoes gaat het om alibiseren bij uitstek. Je zoekt een reden om je eigen fouten te verdoezelen.
Thema: de gevolgen accepteren
Er zijn diverse situaties mogelijk. Bijvoorbeeld:
– Je wordt gesnapt bij iets, dat verboden is.
– Je bent te laat voor iets en kunt nu niet meer meedoen.
– Je hebt iets niet goed gedaan en nu mag iemand anders het doen.
– Je hebt ergens aan gezeten, waar je niet aan mocht komen.
Hierbij gaat het om de vraag: hoe moet je reageren, als de gevolgen merkbaar worden van iets dat jouw schuld is?
Thema: écht sorry zeggen
Voor veel kinderen is sorry zeggen een automatisme geworden. Dat betekent niet, dat je geen sorry meer zou mogen zeggen. Dat mag zeker wel, maar dan moet dat sorry ook wat inhouden!
In deze themabehandeling gaat het erom het zeggen van sorry weer inhoud te geven. Dat kan, door vanaf dat moment binnen de school niet te volstaan met het woord sorry, maar kinderen te leren er iets bij te zeggen. Bijvoorbeeld: “Sorry dat dit niet af is, want ik heb er te weinig tijd voor genomen.”
U leert de kinderen op deze manier om sorry te zeggen, terwijl ze meteen ook leren om te zeggen wat ze hadden kunnen doen om het sorry zeggen te voorkomen. Hierdoor is het begrip niet meer vrijblijvend, maar krijgt het betekenis.

Aanwijzingen voor groep 7-8

Expliceren van het begrip verantwoordelijkheid

BEHANDELEN EN BELEVEN
In de bovenbouw van de basisschool is het mogelijk om enkele belangrijke, richtinggevende waarden en normen expliciet te noemen. U kunt dan gewoon het begrip verantwoordelijkheid behandelen én beleven. Bij het behandelen gaat het dan om het introduceren van het begrip. En bij het beleven gaat het om het koppelen van het begrip aan actuele gebeurtenissen en situaties, zodat de inhoud beleefd kan worden. Doe dat op de volgende manier:
– Introduceer het begrip.
– Geef het begrip invulling.
– Leer samen met de kinderen om het begrip te gebruiken.
– Probeer feedback te krijgen van het gebruik.

WERKWIJZE
– Neem een herkenbare situatie. Bijvoorbeeld: het passen op een hondje van iemand anders. Of: het voorbereiden van een overhoring.
– Koppel aan die gebeurtenis het begrip verantwoordelijkheid.
– Leg de kinderen uit, dat dit begrip gebruikt wordt, als er iets gebeurt wat door jou komt (en niet door iemand anders). Bijvoorbeeld: als je op een hondje van iemand anders moet passen en je opent de voordeur om een vriendje binnen te laten, dan kan het hondje tussen je benen door naar buiten glippen. Je kunt dan niet met het smoesje aan komen zetten, dat het allemaal zo snel ging en dat het eigenlijk door dat vriendje kwam, dat het hondje ervandoor ging.
– Verantwoordelijkheid heeft een positieve en een negatieve kleur. Als het goed gaat, mag je trots op jezelf zijn en ook tegen jezelf zeggen: “Dat heb ik goed gedaan.” En als het niet goed gaat, moet je tegen jezelf (én tegen anderen) durven zeggen: “Dat is dom van mij. Ik had beter…” Daarbij hanteert u samenhangende begrippen als: schuld, te wijten aan, te danken aan, ik had beter… en ik had beter niet…
– Probeer na de introductie alledaagse situaties te koppelen aan het begrip. Neem bij voorkeur dingen uit de directe beleving van de kinderen. Maar het mogen ook dingen zijn, die kinderen in hun omgeving horen. (Bijvoorbeeld: een dronken chauffeur, die iemand aanrijdt. Of: een kind in het voortgezet onderwijs, dat zakt, omdat het te weinig gestudeerd heeft. Enzovoort.)
– Daarna kunt u kinderen leren om het begrip te koppelen aan iets wat ze doen en door dan te zeggen: “Koppel het begrip “verantwoordelijkheid” eens aan wat er nu is gebeurd.”

Expliciteren van het begrip respect

INTRODUCTIE VAN HET BEGRIP
Respect heeft te maken met de ruimte die mensen je geven om jezelf te zijn, zonder openlijk beoordeeld te worden. Neem bijvoorbeeld de volgende situatie: een kind vertelt, dat het voor het eerst naar een damclub is geweest en dat de rest van de klas hem/haar uitlacht en minachtend doet over hem/haar en zijn/haar hobby.
Introduceer nu het begrip respect en leg uit, dat het begrip te maken heeft met het feit, dat iedereen zichzelf mag zijn. Onnodig commentaar en uitlachen horen daar dus niet bij! Je mag natuurlijk wél zeggen, dat dammen helemaal niets voor jou is. Maar je mag anderen dus niet veroordelen of minachten, omdat ze dammen nu toevallig wél leuk vinden!

INVULLING VAN HET BEGRIP
Ga bij de gesprekken met de kinderen uit van de volgende zaken:
– Heb eerbied voor de ruimte, waarop iedereen recht heeft om zichzelf te zijn.
– Sta open voor de variatie binnen het menszijn en gebruik niet de eigen visie als norm voor anderen.
– Heb begrip voor de herkomst en de geschiedenis van mensen.
– Toon oprechte betrokkenheid en interesse voor anderen.
– Heb positieve verwachtingen van mensen.
– Stel je terughoudend op in het oordelen over (en het veroordelen van) mensen.
– Je stelregel moet zijn: ik moet meer luisteren en minder preken.

LEREN GEBRUIKEN VAN HET BEGRIP
Probeer nu bij alledaagse activiteiten het begrip respect te koppelen aan die alledaagse activiteiten, zodat ze allerlei invullingen krijgen.

FEEDBACK VAN HET GEBRUIK
Probeer nu de kinderen tijdens discussies en gesprekken het begrip respect te laten hanteren. En stel dan de vraag: “Kun je het begrip “respect” hier ook nog aan koppelen?”

Tot slot

In twee afleveringen heb ik het alibiseren door kinderen beschreven. U hebt kennis kunnen nemen van het begrip, van een algemene aanpak in vier (basis)stappen en van aanwijzingen voor een gerichte aanpak per bouw.
Ik hoop dan ook, dat deze korte serie een zinvolle bijdrage zal leveren aan het permanente proces van morele ontwikkeling op uw school.

Veel succes!