Loren vertelt: ‘Eerst een streep op het papier en dan een omgekeerde V: dan heb je de weg!’ Trots doet Loren het voor. Zo gemakkelijk is het! Ik kijk en Loren ziet de bui al aankomen. ‘Hebben we van Jacqueline geleerd, hoor!’ zegt ze. Ik knik. Ik kijk en vraag: ‘Wie kan mij uitleggen hoe dit nu precies werkt? Hoe zit dat nu precies in elkaar? Waarom een omgekeerde V?’ Loren heeft gelijk, denk ik. Ik snap het echter niet. Loren zucht: ‘Jij ook altijd…’
Lees ook de uitbreiding
Bij dit artikel hoort een online uitbreiding.
Begrijpen komt eerst
Dit is aflevering 2 van de lessenserie Ik kan tekenen. In dit artikel neem ik de kinderen mee naar het platteland. Naar een plek, waar je heel ver weg kunt kijken. Hier kan ik het best uitleggen hoe je jezelf ten opzichte van je kleine zusje tekent, hoe je met je zusje – hand in hand – kleiner wordt, hoe je bomen tegenkomt en een huis en… ten slotte het (kronkel)weggetje. Ik heb een aanloop nodig om het weggetje inzichtelijk te maken.
Als je snapt hoe de wereld in elkaar zit, dan kun je die wereld (met een beetje hulp) tekenen! We willen geen trucjes. Niet bij rekenen. En ook niet bij tekenen!
Ogen op de horizon, voeten in de klei
DE HORIZON GAAT MET JE MEE!
Of je nu groot of klein bent, je ogen staan altijd ter hoogte van de horizon. Of je nu hoog in een toren klimt of in het gras gaat liggen, de horizon gaat altijd met je mee! Probeer het maar uit.
IK BEN DE MAAT
Ik sta rechtop. Ik kijk naar de verte. Mijn voeten op de grond(lijn), mijn ogen als twee punten op de horizon. Ik ben de tekenaar, dus ik ben de maat: mijn voeten en mijn ogen bepalen de afstand tussen de grond(lijn) en de horizon(lijn).
Ik ben de tekenaar. Ik neem mijn kleine zusje mee. Laetitia is klein. Laetitia’s ogen staan niet op de horizon, maar eronder. En als ze op mijn schouders zit, staan haar ogen boven de horizon. Je ziet duidelijk, dat ik een klein zusje heb.
FAMILIEPORTRET
Je ziet hier dat ik zeven zussen heb. En twee broers. Ik ben de tekenaar… Wie ben ik in de tekening? En wie is mijn tweelingzus?
Ik word steeds kleiner
LAETITIA
Hier sta ik met Laetitia. We lopen door de akkers. Kijk, daar gaan we. We lopen richting de horizon. We lopen verder… De grond(lijn) komt dan dus wat hoger te liggen.
Mijn ogen blijven op de horizon! Mijn ogen, want ík ben de tekenaar! Laetitia’s ogen niet, want zij is niet de tekenaar.
TEKLA
En als Tekla naast mij zou staan? Dan zouden Tekla’s ogen wél op de horizon staan. Want Tekla is mijn tweelingzus. En zij is precies even groot als ik. Dat had je al geraden natuurlijk.
En zo lijkt het, alsof ik en mijn kleine zusje- naar mate we verder het land in lopen – kleiner worden…
VER WEG LIJKT KLEIN
Morin kijkt me met grote ogen aan. ‘Hoe kun je nu kleiner worden en tóch even groot blijven?’ vraagt hij.
We spelen het spel Pak me tussen de vingers. (Uit: Joke van Leeuwen, Een halve hond heel kijken. Een boek over kijken, Querido’s uitgeverij bv, Amsterdam/Antwerpen, pagina 61.) Morin heeft er plezier in. Nooit eerder heeft hij beseft, dat iemand klein lijkt, als die persoon ver weg is.
He, een boom!
DIKTE
Ik kan me net verstoppen achter de boom. Als je goed kijkt, dan zie je me nog net staan.
Met mezelf kan ik de dikte van de stam bepalen. Ik kan me immers achter de boom verstoppen. En mijn schouderbreedte is dan de dikte van de stam.
HOOGTE
Tekla en ik kunnen altijd gewoon rechtop onder bomen door lopen. Kijk, Tekla plukt een appel.
Hiermee kunnen we de hoogte van de stam bepalen. Want als Tekla omhoog reikt naar de eerste tak, dan bepaalt die eerste tak de hoogte van de stam.
He, een huis…!
DEUR
Ik wil een huis. Dat is het leuke bij tekenen: je verzint het waar je bij staat!
Ik sta op de drempel. Met mijn één meter tachtig kan ik – op de drempel staand – de bovenkant van de deurpost gemakkelijk pakken. Ik ben groot en sterk. Ik vul de deuropening. Dit wetend, kan ik de deur tekenen.
DE TEKENAAR IS DE MAAT
Jailen: ‘Ik ben niet groot. Ik pas wel twee keer in die deuropening!’
Ik: ‘Heel goed! Teken jezelf twee keer, dan heb je de maat van de deur! De tekenaar is de maat! Niet vergeten!’
RAAM
De onderkant van het raam komt meestal zo ongeveer tot mijn kruis. Als ik voor een gewoon raam sta, hoef ik me niet te bukken. Net als bij de deur. De bovenkant van het raam kan ik – net als de bovenkant van de deurpost – gewoon pakken. Dit wetend, kan ik het raam tekenen.
PLAFOND
Op mijn tenen staand kan ik – helemaal uitgestrekt – net bij het plafond. En dit wetend, is hiermee ook de hoogte van het plafond, mijn eerste verdieping bepaald.
Weten gaat aan de waarneming vooraf
‘Kennis en waarneming zijn aan elkaar gekoppeld. Als ik niet weet waar ik naar moet kijken, dan zie ik het ook niet. Weet je niet dat een saxofoon kleppen, stangen en een riet heeft, dan kun je dus ook geen saxofoon tekenen. En weet je niet hoe een viool klinkt, dan herken je het geluid niet.’ (Citaat uit het artikel Kunst tot verbeelding, dat is opgenomen in: Praxisbulletin, 28ste jaargang, nummer 1, september 2010.) Wat voor een saxofoon geldt, geldt ook voor een landschap met huisjes en bomen. Weten hoe een en ander in elkaar zit, maakt het mogelijk om dat ook te tekenen!
De weg
Heel even liggen
Het platteland in het hoge noorden: Ik loop over de smalle weg. Ik ben heel moe en ik kan eigenlijk niet meer. Het is stil op het platteland. Het is heel erg stil op dit platteland.
Ik val om… Heel even liggen. Mijn tenen raken het gras en aan de andere kant van de weg kriebelen de grassprieten mijn kruin. Het smalle weggetje is één meter tachtig breed. Mijn ogen vallen dicht. Heel even maar…
Waarschuwing! Het is heel gevaarlijk om op de weg te gaan liggen. Niet doen! Alleen in tekeningen kan dit.
HET BLIJFT MAAR KRIEBELEN
Ik loop weer wat. Toch ga ik weer even rusten. Een klein slaapje maar… Ik loop weer wat. Het is niet ver meer. Maar ik ben zó moe. Ik ga weer even rusten. Een klein slaapje maar… En het gras kriebelt mijn voeten en mijn kruin….
Mary: ‘Waarom vertel je me dit nu pas? Nu pas snap ik het! Trouwens, het is een smal weggetje. Er kan amper één auto overheen!’
De stip
Ogen blijven op de horizon. Voeten gaan richting de horizon. Ik word kleiner, ook al blijf ik één meter tachtig! En met mij wordt het weggetje – dat toevallig ook één meter tachtig breed is – steeds smaller.
Helemaal op de horizon vallen mijn ogen met mijn voeten samen: een stip. Een stip, die in werkelijkheid dus één meter tachtig hoog is! Op een weg, die één meter tachtig breed is! Een stip dus! Een stip, die mijn hele wereld omvat!
Speel
Begrijpen hoe een en ander in elkaar steekt, geeft mogelijkheden tot verbeelden! Vervang de bomen door lolly’s, vervang de huizen door … En als de verhouding blijft kloppen (of juist niet), dan begint er een mooi verhaal. Alice in Wonderland. Door te begrijpen wat je doet, kun je ermee spelen…
Mieke: ‘Ik teken me rijk! Ik heb niet één huis, maar vier huizen. En grote tuinen om de huizen. En daar kunnen we lekker spelen. En we kunnen heel veel zien…’
Straks, als Mieke ook de bomen en het kronkelweggetje, de tweede verdieping met balkon en tuinstoel en tuinhek kan tekenen, wordt ze bijna wanhopig. Ze zucht: ‘Hoe krijg ik dat allemaal op papier?’ En dan moeten haar lievelingsdieren, de paarden, nog komen!
Steeds hetzelfde verhaal
RELATIEVE MAAT
Ik ben begonnen te zeggen, dat de ogen van de tekenaar samenvallen met de horizon. De voeten van de tekenaar staan bijna altijd gewoon op de grond. Of hij/zij moet natuurlijk aan het springen zijn of aan het duiken of … Gewoon staan doe je in ieder geval met je voeten op de grond.
Voeten en ogen bepalen de hoogte van het poppetje. Die hoogte is een vanzelfsprekende maat. En juist die maat gebruiken we heel veel. Het is een relatieve maat, die prachtig is: de wereld wordt vanuit jouw eigen perspectief gezien!
Waar ik ook sta, ik kan – door mezelf te tekenen – meteen de deur tekenen, een raam en dus ook een huis. Je moet dus steeds jezelf (het poppetje) als maat nemen!
Tekenles zonder tekenspullen
We zijn in het park. Heerlijk rennen en vliegen en vallen en opstaan. Na een uurtje buiten gymmen rusten we uit in het gras. Ontspannen liggend op de grond ontdek ik, dat de bomen perfect in het park staan. Zonder papier, zonder potloden, zonder stiften of verf begin ik met de tekenles: boompje verwisselen, bomen tussen de vingers nemen, voelen aan de bast…
Terug op school hoef ik alleen maar papier uit te delen en regel 1 in herinnering te brengen: ogen op de horizon, voeten in de klei!
Die ene boom
NIET MEER DAN EEN PAAR PUNTEN OP ELKAAR…
Vakantie. Ik wandel graag. Wandelen in het noorden van Nederland betekent: wandelen in een landschap, dat zo plat als een dubbeltje is. Elke stap die ik doe, maakt mijn hoofd leger.
Kijk, heel in de verte steekt een kerktoren in de lucht. Uren later lees ik, dat die toren 100 meter hoog is. Maar toen ik hem in de verte op de horizon zag staan, was die toren niet hoger dan een paar millimeter, een paar punten op elkaar…
SCHRIKKEN!
Ik loop op een wandelweggetje, dat ook gebruikt wordt door fietsers. Ik schrik, als er weer eentje op een racefiets langs komt razen… Ik schrik, omdat ik door het wandelen vergeet, dat ik niet alleen op de wereld ben.
Een van die fietsers, die mij aan het schrikken maakt, schrikt zélf trouwens ook heel erg! Want die boom staat daar wel heel onhandig! Of het wandelweggetje is heel onhandig neergelegd natuurlijk. Dat kan ook!
Het is zo heerlijk, dat leerlingen van mijn groep 8 dit onmiddellijk zien! Ze weten waar ze kijken moeten! Ze snappen het!
De verdieping
REFERENTIEKADER
Ik beschouw de wereld vanuit mijn gezichtspunt. Mijn lichaam is mijn referentiekader. Na jaren en jaren weet ik precies wanneer ik moet bukken, om mijn hoofd niet te stoten. En ik weet precies hoeveel stappen ik moet doen om aan de overkant te komen, zonder erbij na te denken. Want: ik ben de maat.
Zo kan ik – zónder te meten – een deur en een raam tekenen. En op mijn tenen raak ik net het plafond.
Nu loop ik naar boven. Het plafond van beneden is eigenlijk de vloer van boven. Ik sta weer op mijn tenen. Zie je trouwens een groot of een klein balkon?
Tineke: ‘Je moet niet alleen op je tenen staan, om het plafond aan te raken. Maar je moet ook op je tenen staan, als je door dat kleine raampje wilt kijken! Mees, waarom staat er trouwens een stippellijn van de knie naar de stoel toe?’
De verbouwing
Jos en ik hebben toevallig ongeveer hetzelfde huis gemaakt. En tóch ben ik heel blij, dat ik niet het huis van Jos heb! Het huis van Jos is lager. Hij kan eigenlijk niet midden op de zolder staan.
Mijn huis is «het huis op de hoek». Ik maakte een dakkapel. Dan kan ik heerlijk ver kijken. Jos wilde dat ook. Hij maakte zelfs twee dakkapellen! Maar het blijft behelpen bij hem boven.
Tot slot
Na jaren oefenen teken ik mezelf alleen in gedachten. Degene, die weet waar hij/zij naar moet kijken, kan zien hoe groot ik ben…
Veel succes!