Dit artikel gaat over de manier, waarop verhalen kunnen worden gebruikt. Over smal vertellen en breed vertellen. De verteller, die zich beperkt tot de gegeven tekst van een verhaal, leest smal voor. Dat kan heel mooi, heel zinvol zijn. Maar een verteller – in dit geval in het onderwijs – kan een verhaal ook helemaal laten aansluiten bij de groep kinderen, die hij/zij voor zich heeft. Er worden in die zin al lang brede verhalen gebruikt in de basisschool. En toch dit artikel? Ja, het is bedoeld als een pleidooi voor het bewuster toepassen van die brede verhalen, het bewuster toepassen van de mogelijkheden die een verhaal biedt.

Bestanden

Klik op de naam van het bestand om het te openen.

Artikel

De mogelijkheden

Ik noem in het kort een aantal mogelijkheden, die brede verhalen kunnen bieden:
• In een verhaal kan aangesloten worden bij de didactische en pedagogische behoefte van een groep kinderen en bij de individuele zorgvragen van zorgleerlingen in die groep. Bij het vertellen kan rekening gehouden worden met hun leer- en/of gedragsproblemen.
• Er kan spelenderwijs informatie in een verhaal worden verwerkt. Ook informatie, die een kind door afwezigheid op een ander moment gemist heeft.
• De verschillende ingangen voor kinderen – vooral auditief, visueel, tactiel of totaalmotorisch – kunnen in een verhaal aangesproken worden.

• Soms kan een verhaal een kind emotioneel bereiken, waar een andere manier faalde. Een verhaal kan ook een inleiding zijn op een gesprek over sociale vaardigheden, over waarden en normen, universeel of lokaal.

• In brede verhalen kunnen veel meer onderdelen uit de kerndoelen een plek krijgen naast de waarde, die verhalen al hebben binnen de taalontwikkeling en binnen de oriëntatie op zichzelf en de wereld.

De kracht van een verhaal op emotioneel gebied

Die kracht zit vaak in de goed gekozen metafoor. Voor een kind met problemen is de metafoor veel minder confronterend dan het noemen van man en paard, het benoemen van wat er werkelijk aan de hand is. Zo wordt het verhaal als het ware op een zekere afstand van zichzelf beleefd en tóch heel intens ervaren. Een goede metafoor draagt voor een kind een positieve boodschap in zich en is daardoor een stimulans voor het zelfhelende vermogen.

Een praktisch voorbeeld

Stelt u zich het volgende eens voor…
• De groep
Een groep kinderen zit in de kring: een gemengde groep 1/2 (24 kleuters).
• Speciale aandacht
Er is speciale aandacht nodig voor een aantal kinderen, op diverse terreinen:

– Brian uit groep 1 is visueel beperkt. Hij is bekend met nystagmus (trillende oogbollen). Via de oogarts zijn de aandachtspunten bekend. Brian neemt het best waar, wanneer hij naar rechts en van dichtbij kan kijken en aanvullende, zintuiglijke informatie krijgt.

– Thom uit groep 2 heeft een taalachterstand. Bij taalinhouden die voor hem te moeilijk zijn of te snel gaan, haakt hij af.
– Maaike heeft het syndroom van Down. Een verhaal kan haar boeien door de klankkleur, door de verbeelding van de verteller, door ingelaste liedjes.
– Berrie uit groep 2 heeft de diagnose ADHD. En Elise uit groep 1 heeft ook veel van de bijbehorende symptomen van ADHD, maar daar is nog geen onderzoek naar gedaan. Om deze kinderen bij een verhaal betrokken te houden, is het noodzakelijk om bij beiden regelmatig tegemoet te komen aan de bewegingsprikkel.
– Sandra komt uit een ernstig ontwricht gezin. Ze heeft speltherapie. De therapeute heeft adviezen aangereikt, om haar te ondersteunen. We moeten zorgen voor een gevoel van veiligheid. We moeten haar laten ervaren dat we er voor haar te zijn, zonder dat op te dringen. We moeten alert zijn op gevoelsreacties, die reacties er laten zijn, niet onderdrukken, maar wel opvangen en zo nodig bijsturen.
• De leerkracht
We hebben hier te maken met de leerkracht als verteller, met speciale aandacht voor díe momenten, die voor de leerlingen versterkt kunnen worden.
• Het verhaal
Het verhaal, dat verteld gaat worden, is: Goudlokje en de drie beren, in een voor de doelgroep herschreven bewerking.

De voorbereiding

Het is de kunst om een verhaal zó te verbreden, dat het niets aan kracht inboet, maar aan inhoud wint. Het verhaal en de bijbehorende activiteiten moeten wél zinvol zijn voor de hele groep kinderen, ook al zijn ze soms vooral op één kind (of op een paar kinderen) gericht.

Bewuste toevoegingen/veranderingen in het verhaal
De drie beren zijn niet de angstaanjagende figuren uit het oorspronkelijke verhaal. Goudlokje loopt niet weg, omdat ze ongehoorzaam is, maar omdat ze weg wil van de situatie thuis.

De metaforen

Metafoor 1: de honingpot (als belofte voor betere tijden). Metafoor 2: het huis van de beren (als een plek waar je naartoe kunt, waar je naartoe mag in moeilijke tijden).
Het is de kunst om díe momenten in het verhaal uit te zoeken, waar de zintuiglijke ervaring benadrukt kan worden.

Het plannen van de leerinhouden
En dan bedoel ik: het plannen van de leerinhouden, los van de leerinhouden, die spontaan aan bod zullen komen.
• Voor groep 1 /2: taalbeleving en luisterhouding.
• Voor groep 1: taal- en rekenbegrippen. Bijvoorbeeld:
– Klein, groter, grootst.
– Hoog, laag.
– Volgorde: eerste, middelste, laatste.
– Van klein naar groot (en omgekeerd).
– Sorteren: klein bij klein, groot bij groot, enzovoort.
– Taalbegrippen bij smaak: zout, zoet, zuur. Lekker, vies.
• Voor groep 2 noem ik:
– Verkleinwoorden.
– De trappen van vergelijking.
– Rangtelwoorden.
– Rubriceren, op volgorde van gebeurtenissen.
– Herhalend optellen. 3 paar ogen, 3 x 2: 2 erbij 2, erbij 2.
– Veraf lijken dingen kleiner en dichtbij groter.

De plaats bepalen in de kring

De stoeltjes staan in de kring, met naamkaartjes erop. De stoel van de leerkracht staat centraal in de kring. En kinderen, die dat tijdens dit verhaal nodig hebben, krijgen een speciaal gekozen plekje:
– Rechts naast de leerkracht zit Berrie.
– Links naast de leerkracht zit Sandra, met naast haar een vriendinnetje.
– Daarnaast komt eerst Elise en dan Brian.
– Maaike zit middenvoor, naast kinderen waar ze goed op reageert en die goed op háár reageren.
– Thom zit ook tegenover de leerkracht. Zo kan die goed zien wanneer Thom afhaakt, zodat hij/zij hem dan – door onderbouwend taalgebruik of een zintuiglijke ervaring – weer bij het verhaal kan betrekken.

Materiaal in de kring

– In de kring staan drie stoelen: van klein naar groot (op een rij). De middelste stoel is een kinderstoel. Eén stoel is dus kleiner dan die kinderstoel en één stoel is groter.
– Op een tafel liggen drie zakdoeken: van klein naar groot. Ook staan er drie bekers op de tafel: van klein naar groot.
– De leerkracht heeft drie kannen: een met gewoon water, een met zout water en een met zoet water. Tot slot is er voor alle kinderen een (plastic) bekertje.

Mogelijke activiteiten

• Afstemming
En dan bedoel ik: mogelijke activiteiten tijdens het verhaal, tijdens de herhaling van het verhaal of na afloop.
Bij vooraf bedachte tussenactiviteiten blijft het een kwestie van afstemmen of die activiteiten tijdens het verhaal óf toch maar beter na afloop gedaan kunnen worden. Het kan namelijk storend zijn om de verhaallijn te onderbreken.
• Optie
Het is een optie, om het verhaal eerst ononderbroken te vertellen en daarna opnieuw: in stukjes, met de tussenactiviteiten. Die worden in het verhaal (dat hierna is opgenomen) aangegeven met de cijfers 1-7:
1 Speciaal voor Maaike (maar ook om de andere kinderen bij het verhaal te betrekken): Het liedje Ik zag drie beren…
2 Letten op de reactie van Sandra, om er eventueel op terug te komen.
3 Voor groep 1: gaan zitten op respectievelijk de kleine, de grotere en de grootste stoel. Thom hierbij betrekken, door hem te laten bepalen of de kinderen het goed doen.
4 Proeven. De kinderen krijgen een bekertje. De leerkracht doet er eerst voor alle kinderen gezoet water in. Berrie en Elise kunnen de bekertjes vasthouden. De kinderen proeven pas, als ieder kind iets in het bekertje heeft. Vervolgens wordt hetzelfde gedaan met gewoon water en tot slot met zout water.
5 Bewegingsactiviteit. Alle kinderen mogen de drie zakdoeken even vasthouden, die in de kring rondgaan. Maar… heel snel, want er kan iemand thuiskomen!
6 Een mogelijke vraag en activiteit voor Brian, Thom en Maaike. Goudlokje gaat de zakdoeken op de goede stoel leggen. De kleine op de … stoel? De middelste op de … stoel? En de grootste op de … stoel?

7 Voor groep 2: herhalend optellen van de drie paar ogen (2 erbij 2 erbij 2).
• Voorbereiding
De leerkracht bedenkt de emotionele verwerking van het verhaal en de mogelijke activiteiten ná het verhaal en zet het materiaal hiervoor klaar.

Het verhaal: Goudlokje en de drie beren

Er was eens een klein meisje, met krullen, die zó blond waren, dat ze wel van goud leken. Daarom werd ze Goudlokje genoemd. De vader en moeder van Goudlokje waren niet gelukkig. Ze maakten vaak ruzie. En daarom ging Goudlokje soms alleen op pad. Net zoals vandaag.2
Ze wandelde eerst over de weg door het dorp en ging toen het bos in. Een beetje verder dan anders. En nóg verder…
Het werd steeds donkerder in het bos. En Goudlokje werd moe. Ze bleef staan. Zou ze verdergaan? Ja, dat deed ze. Want ze wilde nog niet naar huis.

Aan het eind van een paadje zag ze een huis staan. Daar ga ik naartoe, voordat ik terugga naar huis, dacht ze. En ze liep de kant van het huis op. Van veraf leek het een gewoon huis, maar toen ze dichterbij kwam, vond Goudlokje het wel héél erg groot.
Ze durfde bijna niet op de deur te kloppen. Tóch deed ze het. Er kwam niemand opendoen. Goudlokje voelde aan de klink en merkte, dat de deur niet op slot was. De deur ging langzaam open.
Zal ik binnen kijken? dacht ze. Heel eventjes maar? En ze liep door de deur meteen een grote kamer in, met een trap naar boven.

Het zag er gezellig uit. Maar Goudlokje vond een paar dingen wel héél raar. Zo stonden er drie stoelen. Die waren niet allemaal even groot. Eentje was klein, de andere was een beetje groter en de laatste was het grootst.
Goudlokje probeerde op de grootste stoel te gaan zitten. Maar die was veel te hoog! Dan maar op het kleinste stoeltje, dacht ze. Maar dat was veel te laag! En toen ze er op wilde gaan zitten, zei het: “Krak!” Voor dit stoeltje was ze dus duidelijk te groot. De middelste stoel was goed. Niet te hoog, niet te laag, precies goed!3
Goudlokje zat lekker op de stoel en keek eens wat er op de tafel stond. Drie bekers. Maar ook de bekers waren niet allemaal even groot. Er was weer en kleine, een grotere en de allergrootste beker.
Wat zou er in zitten? Water? Gewoon water? Dat wil ik proeven, dacht Goudlokje. De eerste beker die ze pakte, was de kleine. “Mmm,” zei Goudlokje. Er zat lekker, zoet water in. De tweede beker die ze pakte, was de grootste. Er zat gewoon water in. Toen pakte ze de derde beker. Dat was de middelste. “Eens even proeven… Bah! Daar zit zout water in!” riep Goudlokje met een vies gezicht.4
Ze nam nog maar snel een slok van het gewone water. Zó snel, dat ze er mee knoeide. Gelukkig lagen er zakdoeken op de tafel. En weer waren er een kleine, een grotere en de allergrootste zakdoek! Met het kleinste zakdoekje veegde Goudlokje haar mond af en met de grootste zakdoek de tafel.5/6
Ondertussen werd ze steeds nieuwsgieriger. Wat zou er boven zijn? Goudlokje was al op de trap en klom naar boven. Daar kwam ze in een slaapkamer. En ja, ze had het al bedacht: er stonden ook drie bedden. Van klein naar groot.
Ze was zó moe, dat ze meteen in het eerste bedje kroop. Ze moest zichzelf een beetje opvouwen, om er in te kunnen. En gelukkig zei het niet: “Krak!”
Goudlokje viel in slaap.

Een hele tijd later werd ze wakker en zag… een grote, harige, bruine kop. Maar ook nog een
kleinere, bruine kop. En ook nog een héél kleine kop. En drie paar ogen, die vragend keken.7
Goudlokje schrok ontzettend! Ze wilde uit het bedje springen, de trap af vliegen en door de deur naar buiten rennen! Maar een aardige bromstem zei: “Schrik maar niet, hoor. Wij zijn de drie beren. Wij wonen hier. En we vroegen ons al af wie er op onze stoelen had gezeten, wie er uit onze bekers had gedronken en wie onze zakdoeken had gebruikt. Was je zó moe, dat je in slaap gevallen bent?”
“Ja,” zei Goudlokje, met een klein stemmetje, tegen de grootste beer. “Ik wilde nog niet naar huis. Maar nu kom ik vast te laat!” Ze moest er van huilen.
“Weet je wat we doen?” zei de middelste beer, met een zachte stem. “We geven je een lekkere pot honing mee voor thuis. Daar krijgt iedereen goede zin van. En dan doe je ze maar de groeten van ons.”
En de kleinste beer zei: “Wil je nog eens terugkomen? Dan kunnen we samen spelen.”
Goudlokje beloofde het. En ze huppelde naar huis. Blij, omdat ze nu een plek wist, waar ze altijd naartoe kon…

Verwerking

De emotionele verwerking

De leerkracht geeft de kinderen eerst de ruimte voor spontane opmerkingen. Hij/zij let hierbij vooral op de reactie van Sandra en van andere kinderen, die zijn/haar speciale aandacht hadden tijdens het voorlezen van het verhaal. Elke reactie mag er zijn.
Verder kunnen er hulpvragen worden gebruikt. Bijvoorbeeld: “Wat denk je, dat er gebeuren zal, als Goudlokje thuiskomt met de pot honing?”
Er wordt positief afgesloten.

En verder…

Een breed verhaal kan ook nog op vele andere manieren worden verwerkt door de kinderen. Ik noem een paar mogelijkheden:
– Werkbladen (eventueel zelfgemaakt), behorend bij de leerinhouden.
– Taal-verhaal-plaatjes: plaatjes, om het verhaal in de juiste volgorde te leggen en om er eventueel een boekje van te maken.
– Bewegingsspelletjes. Bijvoorbeeld: Zakdoekje leggen.
– Schilderen: de drie beren, van klein naar groot.
– Vrij tekenen, schilderen of knutselen naar aanleiding van het verhaal. Enzovoort.
Ik wens u en de kinderen veel succes en veel plezier met de “brede” verhalen!

Boek van auteur

Nel de Theije-Avontuur & Leo Kaniok, Filosoferen met kinderen. Over verhalen uit de hele wereld, over grote waarden in het klein. Een verhalenboek met praatpapieren voor iedereen die met kinderen werkt, Uitgeverij Panta Rhei, Katwijk aan Zee, 2011. (ISBN 978 90 8840 057 5.)