Zit u wel eens met de handen in het haar, omdat u gewoonweg niet meer weet hoe u leerlingen met een woordenschatachterstand effectief kunt helpen? Als de reken- of spellingvaardigheid van leerlingen achterblijft, is het relatief eenvoudig om doelgericht met bepaalde reken- of spellingcategorieën te gaan oefenen. Voor deze vaardigheden geldt, dat kennis opgedaan kan worden, die vervolgens vaak ook nog eens gegeneraliseerd kan worden naar een groot aantal vergelijkbare som- of woordtypen (Hilte, 2009). Bij de ontwikkeling van de woordenschat ligt dit anders. Transfer vindt niet of nauwelijks plaats. En dat betekent, dat elk woord op zich moet worden aangeleerd en van een label moet worden voorzien. Het vergroten van de woordenschat is dan ook een enorm karwei. En gericht oefenen is nog niet zo eenvoudig. Daarom zal in dit artikel worden ingegaan op de vraag: hoe kan ik tóch op een effectieve manier aan de slag gaan met het vergroten van de woordenschat van mijn leerlingen? Dit artikel bevat een uitbreiding.

WOORDVORM EN WOORDBETEKENIS
Om te kunnen communiceren met de mensen om je heen en om te begrijpen wat er wordt gezegd, is het noodzakelijk om over een uitgebreide woordkennis te beschikken.
Elk woord heeft een woordvorm en een woordbetekenis. Beide zijn opgeslagen in het geheugen en vormen samen iemands kennis van de wereld.

Neem bijvoorbeeld Sam uit groep 5 van basisschool De Uitvinder. Hij weet, dat een huis deuren en ramen heeft. Daarnaast kent hij verschillende soorten huizen, zoals een flat, een bungalow en een villa. Ook kent hij een ander woord voor huis, namelijk: woning. Deze betekeniskenmerken heeft Sam allemaal aan het woord huis gekoppeld, als een soort pakketje bij het label huis. Naarmate Sam meer woorden leert, wordt ook zijn kennis over huizen steeds verder opgebouwd.
STAPSGEWIJS
Woorden en hun betekenis(sen) worden met andere woorden stapsgewijs begrepen, ingepast en toegepast, totdat ze als het ware geautomatiseerd zijn. En hoe vaker ze gehoord en gebruikt worden, hoe duidelijker en preciezer hun betekenis kan worden vastgesteld.
MENTALE LEXICON
Woordbetekenissen worden grotendeels verworven op basis van andere woorden en betekenissen en zijn ingebed in een begrippennetwerk, het zogenoemde mentale lexicon.

Woorden zijn hier eigenlijk knooppunten, die relaties met andere knooppunten aangaan. Elk knooppunt bevat kennis over de klank, de betekenis, de grammaticale eigenschappen en de gebruiksmogelijkheden van een woord. Hoe meer knooppunten er zijn en hoe meer verbindingen er tussen die knooppunten bestaan, des te breder en dieper is iemands woordenschat.
CYCLISCH PROCES
Bij de ontwikkeling van de woordenschat vindt een uitbreiding van het eerdergenoemde begrippennetwerk plaats. Er komen steeds meer nieuwe begrippen bij en er worden steeds meer relaties gelegd tussen al aanwezige begrippen.
Het mentale lexicon van kinderen is echter nog niet zo gestructureerd opgebouwd als bij volwassenen. Zo zullen jonge kinderen het woord water vaak associëren met dorst hebben en kunnen oudere kinderen bij hetzelfde woord de associatie met milieu hebben. Dit heeft te maken met het gegeven, dat het beheersen van woorden een cyclisch proces, is dat zich niet in één keer ontwikkelt.

Remediëring van de woordenschat

TAALVAARDIGHEDEN
Een brede en diepe woordenschat is een belangrijke voorwaarde voor schoolsucces (Biemiller, 2010). Dat is niet verbazingwekkend: Het kennen van woorden en hun betekenis(sen) ligt immers aan de basis van alle taalvaardigheden. Zo helpt een grote woordenschat leerlingen bij het aanvankelijk lezen. Voor leerlingen, die de te verklanken woorden kennen, verloopt de directe woordherkenning gemakkelijker. En ook bij het begrijpend lezen hebben leerlingen met een ruime woordenschat een voorsprong (Bonset & Hoogeveen, 2010). Maar het omgekeerde geldt ook: door veel te lezen en door veel aan begrijpend lezen te werken, kan de woordenschat zich eveneens ontwikkelen!
TIJDIG SIGNALEREN EN HULP BIEDEN
Een goede beheersing van de woordenschat heeft tevens gevolgen voor de beheersing van de andere schoolvakken. Het helpt de leerlingen bij het verwerven van nieuwe kennis en het vergroten van al bestaande kennis. Werken aan de ontwikkeling van de woordenschat bij leerlingen in het basisonderwijs is dan ook van cruciaal belang en dient in voldoende mate plaats te vinden en waar nodig gestimuleerd te worden.

Het tijdig signaleren van hiaten in de woordenschat en het bieden van gerichte hulp kunnen bovendien een mogelijke achterstand op het gebied van de woordenschat beperken of zelfs voorkomen.

Het vergroten van de woordenschat

AANLEREN EN INSLIJPEN
In de woordenschatlessen zou veel tijd gereserveerd moeten worden voor het aanleren en inslijpen van de algemene schooltaalwoorden, de algemene vaktaalwoorden en de signaalwoorden. Deze woorden zijn veelvoorkomend en zijn zeer bepalend voor het juiste tekstbegrip (Verhallen & Alons, 2010).

Als u bijvoorbeeld het begrip inmiddels uitlegt en daarbij enkele essentiële woorden gebruikt, die de leerlingen niet kennen, dan zullen zij uw uitleg niet begrijpen. Een eventuele woordenschatachterstand zal daardoor steeds verder toenemen.
HANDREIKINGEN
Bij het vergroten van de woordenschat van uw leerlingen gaat u bij voorkeur systematisch te werk. Onderstaande handreikingen kunt u daarbij in ieder geval in het achterhoofd houden:
• Homogeen of heterogeen
Het extra oefenen van de woordenschat kunt u het best met individuele leerlingen of in homogene groepjes doen. Alleen als onderlinge interactie tussen de leerlingen een rol speelt, heeft het de voorkeur om heterogene groepjes samen te stellen.
• Begrijpen en toepassen
Probeer eerst de voorkennis van een klein aantal (vijf tot negen) begrippen te activeren. Leg daarna de betekenis van deze begrippen uit (semantiseren) en laat de leerlingen hiermee oefenen (consolideren). Ga ten slotte na of de leerlingen de betekenis van de begrippen onthouden hebben (controleren), waarbij u vaststelt of ze alleen de betekenis van de begrippen begrijpen of deze ook kunnen toepassen (Verhallen & Verhallen, 1994).
• Wisselende contexten

Voor een optimale woordenschatontwikkeling is oefening en herhaling in wisselende contexten nodig. Dit betekent concreet, dat u ervoor moet zorgen, dat u de begrippen, die u de leerlingen tijdens de woordenschatlessen aanbiedt, met regelmaat laat terugkeren in zo veel mogelijk andere situaties. Dus bijvoorbeeld ook in de lessen voor de zaakvakken of in de muziek- of gymlessen. Alleen op die manier onthouden de leerlingen de begrippen ook op de lange termijn goed.

Woordenschatoefeningen in de Cito-hulpboeken

Woordenschat

Categorieën
De oefeningen in de hulpboeken, die deel uitmaken van de Cito-toetsen LOVS Woordenschat doen een beroep op de kennis en vaardigheden, die in de ontwikkeling van de woordenschat een rol spelen: het toekennen van betekenis en het leggen van betekenisrelaties.
• Betekenis
In de oefeningen, die behoren tot de categorie Betekenis, staat het toekennen van betekenis aan woorden centraal. Het gaat hierbij om:
– het labelen van begrippen;
– het geven van definities;
– het beschrijven van woorden;
– belangrijke betekeniskenmerken van woorden.
→ Op praxisbulletin.nl is de oefening Maak een tekening (uit het hulpboek Woordenschat, voor groep 3) opgenomen. Deze oefening valt onder de categorie Betekenis.
• Betekenisrelaties
In de oefeningen, die deel uitmaken van de categorie Betekenisrelaties, draait het om de relaties, die er tussen woorden bestaan. Die zijn te vinden in tegenstellingen, deel-geheelrelaties, in het betekenisveld van een woord en in gezamenlijke woordkenmerken.

→ Op praxisbulletin.nl is de oefening Woordweb (uit het hulpboek Woordenschat, voor groep 4) opgenomen. Deze oefening valt onder de categorie Betekenisrelaties.
Keuzes
U kunt zelf een keuze maken uit de verschillende oefeningen en begrippen, die in de hulpboeken worden aangeboden. Het heeft de voorkeur, om die keuzes zo dicht mogelijk te laten aansluiten bij de belevingswereld en de voorkennis van de leerlingen.
Zo kunt u oefeningen selecteren, die passen bij het thema waaraan de groep werkt of die passen bij de interesse van de leerlingen. Ook kunt u naar eigen inzicht begrippen aan de oefeningen toevoegen of uit de oefeningen verwijderen.

Korte- en langetermijneffecten

Als u extra tijd en aandacht besteedt aan de uitbreiding en de verdieping van de woordenschat, dan moet u zich wél realiseren, dat die extra inspanningen niet altijd direct zichtbaar zullen zijn in de resultaten op de woordenschattoetsen.
Dit heeft – zoals ik eerder al opmerkte – te maken met de complexiteit van de vaardigheid, waarbij aan elk woord ook nog eens een heleboel verschillende betekenisaspecten te onderscheiden zijn. Bovendien vormen de woorden in de toetsen een steekproef uit alle woorden, waarmee leerlingen op de basisschool in aanraking komen. En dat zijn er meer dan 15.000 (Schrooten & Vermeer, 1994).
Het ligt dus voor de hand, dat de aandacht voor woordenschat niet (altijd) rechtstreeks terug te zien is in de toetsresultaten. Dit betekent echter niet, dat uw inspanningen en tijdsinvestering overbodig zijn. Op de lange termijn zullen uw leerlingen hiervan ongetwijfeld profijt hebben.

Literatuur

• A. Biemiller, Words Worth Teaching, McGraw-Hill, New York, USA, 2010.
• H. Bonset & M. Hoogeveen, Woordenschatontwikkeling in het basisonderwijs. Een
inventarisatie van empirisch onderzoek, SLO, Enschede, 2010.
• M. Hilte, Optimizing computer-bases spelling exercises, Vrije Universiteit (VU), Amsterdam, 2009.
• R. Schoonen & M. Verhallen, The assessment of deep word knowledge in young
first and second language learners, Language Testing (25, 211-236), 2008.
• W. Schrooten & A. Vermeer, Woorden in het basisonderwijs. 15000 woorden
aangeboden aan leerlingen, Tilburg University Press, Tilburg, 1994.
• S. Verhallen & L. Alons, Handleiding basislijst schooltaalwoorden
VBMO. Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, 2010.

• S. Verhallen & M. Verhallen, Woorden leren, woorden onderwijzen, CPS, Amersfoort, 1994.