Wat doet u met uw hoogst scorende kleuters, als u niet vooruit wilt lopen op het aanbod in groep 3? En hoe maakt u de activiteiten voor deze pientere kinderen uitdagend? Alle mogelijkheden en werkwijzen op een rijtje.

Bestanden

Klik op de naam van het bestand om het te openen.

Artikel
Uitbreidingen

Inleiding

Stel: u heeft bij kleuters net de toetsen Taal en Rekenen voor kleuters afgenomen. Bij het analyseren van de resultaten blijkt dat vijf van de 25 kinderen in uw groep op beide toetsen niveau A (I) behalen.
Wat doet u met deze ā€˜pientereā€™ kleuters als u niet vooruit wilt lopen op uw aanbod in groep 3? Hoe maakt u een activiteit uitdagend voor deze kinderen? In dit artikel in het Praxisbulletin leest u daar meer over.

In deze internetuitbreiding vindt u suggesties voor het aanpassen van projectactiviteiten voor ā€˜pientere kinderenā€™ en een voorbeeld van een ā€˜Hoe zit dat?ā€™-activiteit.

Suggesties voor het aanpassen van projectactiviteiten voor pientere kinderen

Er zijn verschillende mogelijkheden om kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong uit te dagen op hun eigen niveau. U kunt dat bijvoorbeeld doen door:
– binnen een reguliere activiteit te differentiĆ«ren. Zo sluit de activiteit beter aan bij het ontwikkelingsniveau van de kinderen;
– een reguliere activiteit aan te passen (moeilijker maken) en deze apart met uw groepje kinderen uit te voeren;
– zelf uw eigen (compleet nieuwe) activiteiten voor de kinderen te maken.

Bedenk op welke wijze u een reguliere activiteit wilt aanpassen of wat u centraal wilt stellen in een door uzelf ontwikkelde activiteit. Hierbij kunt u gebruikmaken van de suggesties/concrete tips die we hieronder kort noemen. In een activiteit kunt u Ć©Ć©n van deze aspecten verwerken, maar uiteraard ook een combinatie van twee of meer van deze aspecten.

U kunt activiteiten op verschillende onderdelen, al dan niet in combinatie met elkaar, aanpassen. We denken dan aan de onderdelen:

– Taal
– Materiaal
– Samenwerken
– Onderzoeken
– Construeren

Gebruik van taal

Begrippen
Meer of moeilijker begrippen toevoegen.

Vragen stellen
Het gaat hierbij vooral om het stellen van afstandsvragen en het voorleggen van problemen (waarom ā€“ anticiperen ā€“ evalueren ā€“ kan het ook anders – volgorde van gebeurtenissen). U tilt de situatie op een hoger niveau, plaatst de situatie in een bredere context, oftewel afstand te nemen van het hier-en-nu (andere plaats, andere tijd, andere situatie). Voorbeelden zijn: Hoe zou dit komen? Waarom kon ā€¦ niet? Wat zou er gebeurd zijn alsā€¦ ? Wat had je ook kunnen doen? Hoe had je ervoor kunnen zorgen dat ā€¦? Wat zou er nu gebeuren? Hoe is het gebeurd? Wat gebeurt er eerst en daarna?

Verwoorden
Laten samenvatten wat anderen gezegd hebben, samenvatten wat de conclusie is.
Laten uitleggen aan anderen hoe iets in elkaar zit, hoe het komt dat ā€¦

Taalbewustzijn (of fonologisch bewustzijn)
Gebruikmaken van de vorm van de taal (en niet de betekenis), zoals rijmen, analyseren en synthetiseren van zinnen en woorden (w ā€“ a ā€“ t ā€“ e ā€“ r = water), letters herkennen, schrijven van woorden.

Gebruik van materiaal

Hoeveelheid
Meer om duidelijkheid te verkleinen (je ziet niet meteen waar het over gaat), minder om visuele ondersteuning te verkleinen (terugvallen op voorstelling, taal, geheugen) .

Abstractie
Concreet materiaal vervangen door plaatjes, pictoā€™s, woorden, geen materiaal.

Kenmerken
Gebruik van moeilijker kenmerken (zoals functie ā€˜je kunt er water in doenā€™ en materiaalsoort ā€˜het is van plasticā€™), van meer kenmerken ā€˜je gebruikt het voor wassen en het is van stofā€™, van minder heldere kenmerken, switchen van het ene kenmerk naar het andere, meer materiaal laten zoeken dat met het onderwerp te maken heeft (in de omgeving of later tijdens verwerking).

Spelletjes
Speelse opdrachten met het materiaal zoals: ā€˜Wat is er weg?ā€™, ā€˜Wat hoort er niet bij?ā€™ ā€˜Wat is fout?ā€™, ā€˜Over welk kenmerk gaat het hier?, ā€˜Hoe kunnen we het anders groeperen?ā€™, raadsels, ā€˜Ik zie ik zieā€™.

Samenwerken

Niet gelijkwaardige partners (ā€˜pientereā€™ en minder ā€˜pientereā€™ kinderen)
Gericht op helpen van de ander en het zelf verwerken door voorstructureren, uitleggen en verwoorden.

Gelijkwaardige partners (ā€˜pientereā€™ kinderen met elkaar)
Meer echte samenwerking, gericht op samen plannen maken en uitvoeren met zo weinig mogelijk hulp van de leerkracht zoals ā€˜iets makenā€™ of experimenteren in een groepje.

Onderzoeken

Werken met leervragen. Doel: taalontwikkeling en uitbreiding van kennis van de wereld.
Kinderen werken in kleine groepjes (2-5 kinderen) aan een thema dat hun interesse heeft en hen uitdaagt. Ze verkennen het thema, werken samen aan leervragen, onderzoeken iets en proberen antwoord te vinden op hun vragen. De kinderen gaan naar buiten om te observeren, de leerkracht haalt een plant, dier of voorwerp de school in om nader te bestuderen, de kinderen zoeken in informatieve prentenboeken, teksten en plaatjes van internet. De vraag hoe ze zoiets aan kunnen pakken is onderdeel van het leerproces. In het hele proces van verkennen, leervragen bedenken, deze samen bespreken en het zoeken naar antwoorden wisselen de kinderen voordurend met elkaar van gedachten. De leerkracht ondersteunt de kinderen door ze aan het denken te zetten. De leerkracht heeft daarbij een voorbeeldfunctie; zij lokt gezamenlijk hardop denken uit, onder andere door oprechte nieuwsgierigheid, door uitnodigende opmerkingen of beweringen, of door een nieuw element in te brengen op weg naar het leerdoel. Een houvast bij het actief leren, biedt het W4-schema:

Het schema wordt ingevuld door de leerkracht (in samenspraak met de kinderen) met steekwoorden en tekeningetjes. Het is de bedoeling dat de kinderen bij het bedenken van leervragen en het voorspellen van uitkomsten ook regelmatig wat dieper op het onderwerp ingaan en dat er ook wat meer technische, filosofische of natuurkundige vragen aan de orde komen. Afhankelijk van het voorwerp kan de leerkracht de kinderen uitdagen verklaringen voor iets te bedenken: Als ik ā€¦ doe, gebeurt er opeens ā€¦ Hoe kan dat nou?
De kinderen kunnen beargumenteren en beredeneren waarom en hoe iets gebeurt. Aan het eind kan de leerkracht eventueel de juiste verklaring geven, voor zover die bekend is.
(Overgenomen uit De Taallijn voor groep 1 en 2 van het Expertisecentrum Nederlands)

Construeren

Verwerken van het geleerde, neerslag van onderzoek of experimenteren door middel van bouwen / iets maken van (technisch) constructiemateriaal / tekenen, knippen en plakken, schilderen / fotoā€™s maken of opzoeken, schrijven. Voorbeelden zijn: maken van: apparaat, knutselwerk, boek of poster, computerpresentatie, (gezelschaps)spel.