“Je bent toch niet bang, collega?” werd mij gevraagd, toen ik bij de koffie wat filosofeerde over de volgende “musical”, die ik over enige tijd met de groep zou moeten presenteren. “Bang? Angst? Welnee! Nou ja, wel spannend natuurlijk. Ook voor de kinderen. Want het is toch elke keer weer een hoop gebibber.” Groot gebibber… Hé, dat was nu eens een mooie thematiek!

Drie wegen om te bewandelen

Een musical – of beter gezegd: een podiumproductie – is op school reden voor veel en groot gebibber. Waarom dan tóch die musical? Om de pr van de school? Omdat het zo hoort? Welnee, er zijn veel goede redenen voor zo’n productie!
Met het maken van een podiumproductie betreedt de meester (of de juf) drie hobbelige wegen tegelijk:
– De eerste weg is de organisatorische weg, die loopt van het eerste plan tot en met het opruimen na de laatste voorstelling.
– De tweede weg is de inhoudelijke route en die gaat over scènes, verhalen, rode draden, liedjes, enzovoort. Kortom: over de verschillende werkvormen, die we kunnen gebruiken.
– De derde weg gaat over mijn plan om eens te kijken of ik van een idee – in dit geval: Groot gebibber – een podiumproductie kan maken. Dus: voor publiek en met kwaliteit! Kortom: de derde weg gaat over de aanpak.
Alle drie de wegen illustreren we in dit boek met een heleboel voorbeelden. We pretenderen daarbij voor een flink deel origineel te zijn. Maar dit boek is ook een “o ja”-boek, waarin de theaterspot wordt gezet op wellicht al bekende gegevens, die nu handzaam bij elkaar zijn gebracht. U als lezer zult daarom ook zaken glimlachend herkennen en hierdoor hopelijk geïnspireerd raken!
» Zie: Alle goede dingen bestaan…

Brainstorm

“Jongens, we gaan bibberen!”
“Van de kou?”
“Nee, van angst of van de zenuwen.”
Nou, daarmee komen de tongen al vrij snel los… We gaan er niet alleen over praten, tekenen en schrijven, maar we gaan er ook over spelen:
– Je loopt ergens argeloos naartoe en schrikt enorm. Of je staat stijf van schrik. Of je rent terug en vertelt waar je van schrok aan je oma, je meester of je buurmeisje.
– Je loopt ergens naartoe, verstijft van schrik, maar durft tóch te kijken.
– Je loopt, schrikt, gaat terug en gaat er samen op af. “O, het is maar een rozijn op de grond.” “Joh, het is mijn knuffelmuis.” “O, het is het doekje van mijn zusje.” “Nee joh, het is een boom (of een standbeeld of een koe).”
Maar er blijft natuurlijk een zeker risico over, als je verder loopt. Want als je bijvoorbeeld geschrokken bent van een hond, dan wil die hond misschien tóch op je afkomen. En die groep grote jongens op de stoep? Die staan daar hopelijk alleen maar te staan. Maar… je weet het natuurlijk nooit zeker. Dus je doet “gewoon” gewoon óf je doet extra stoer, maar je gaat tóch maar door!

Ik ben dus aan het brainstormen. Al spelend en reflecterend hebben we het over onze angsten. In de speelhoek ligt een griezelpop. En er staat een “bed”, waar iets onder kan zitten. We hebben een griezelhoed en een paar rare maskers. We denken over wat we doen met onze angst of schrik. Wat kun je het beste doen: iemand erbij halen of gewoon diep ademhalen en eerst nog eens kijken?
Dat brainstormen moet uiteindelijk ergens toe leiden. Maar het is ook een onzekere periode. “Meester, wordt dit onze musical?”
» Zie: Anders brainen.

Rode draad

Er zijn inmiddels een paar leuke scènes ontstaan over angsten en hoe mensen daarop reageren. En ook over wat er gebeurt, als je hulp komt vragen. Dit zou bruikbaar kunnen zijn voor een verhaal, waarin het publiek een dorp (of een plein) ziet, waar het heel plezierig is. Maar dan is er ineens schrik. En wat dan?

Dat dorpje is de rode draad, een centraal gegeven, waar dingen wel of niet bij passen. Spel- of liedmateriaal wordt verzameld, om de sfeer van het dorp te tonen. De spelers kennen een dansje of een liedje, de burgemeester wordt geïnterviewd, er wordt een quiz gehouden, er is een zangwedstrijd, er treedt een dansgroep op en er wordt een nieuwe winkel geopend, die allerlei rare hapjes verkoopt. Een selectie van de leukste ideeën wordt in een goede volgorde geprogrammeerd.
Zo kunnen een aantal korte scènes bij elkaar een heel leuke sfeertekening geven van ons dorp. En de podiumproductie is zeker al twintig minuten lang, als er vijf of zes dingetjes gedaan worden.
» Zie: De rode draad wetenschappelijk benaderd.

Verhaallijn

Dan ontstaat er ook nog een verhaallijn. De scènes van het begin – over angst, met lopen, schrikken en terugkomen – zijn te leuk geworden om niet te gebruiken. Bij de rode draad past het verhaal, dat een van de dorpsbewoners wordt uitgezwaaid, omdat die het bos in gaat om “kweeniewatten” te zoeken.
Die persoon komt opeens in volle vaart op, schreeuwend en “Help!” roepend. Hij valt snikkend in de armen van oma. Hij heeft iets verschrikkelijks gezien. En… het komt eraan! O, help! Wat erg!
Met onze spellessen in gedachten gaan de bewoners van het dorp nu reageren. “Ach joh, dat is niks. Zullen we even gaan kijken? Het was vast een boom (of een koe).” “Ach joh, stel je niet aan. We gaan gewoon terug om “kweeniewatten” te zoeken.” “Ik ga niet mee, want ik heb nog huiswerk (ik moet nog oefenen voor ons nieuwe dansje, ik word al bang van stof onder mijn bed).”
Drie personen vertrekken uiteindelijk om alsnog “kweeniewatten” te zoeken. De rest van de dorpsbewoners blijft in stilte achter. Men drentelt wat, eet verstrooid een hapje uit de nieuwe winkel, klungelt wat op een trommel. Het duurt niet lang, want de dappere zoekers zijn weldra terug. Zonder “kweeniewatten”! Het wordt niks. Angst maakt vleugellam.

Aspecten

Als ik nu al een beginsfeer heb – het dorp en een probleem (namelijk de angst voor iets onbekends, dat overwonnen moet worden) – dan ben ik al een flink eind op weg met het samenstellen van een podiumproductie.
Maar ik realiseer me dat het maken van deze productie niet het enige is. Dat laat het hoofdstuk Alle goede dingen bestaan… (pag. 12) immers spijkerhard zien. Ik moet ook gaan nadenken over het podium en over het publiek.
Als dit een boek was over projectmanagement, dan moest ik gaan vaststellen waar mijn project Groot gebibber zou eindigen. Ik zou me nu moeten verdiepen in de aspecten tijd, organisatie, kwaliteit, informatie, geld en faciliteiten. Maar veel podiumproducties die in het onderwijs spelen, zijn niet zo veelomvattend. Vaak weet iedere betrokkene wel van de wie, wat, waar, wanneer en hoe van de eigen schoolpraktijk. “Net zoals de vorige keer,” is de norm, met hier en daar een verbeterslagje.
Toch is het een grote valkuil, als organisaties werken op grond van niet beschreven of onuitgesproken verwachtingen.
» Zie: Een musical, een rampenoefening.

Afwerken, bijsturen, vastleggen

Maar dan haalt het dorpje diep adem en besluit dat de gevaren niet opgezocht moeten worden, maar dat we ons ook niet door angst op onze kop moeten laten zitten.
Midden in het dorp bouwen de dorpelingen een heel enge Grote Bibber, die elke indringer zó zal afschrikken, dat die er meteen vandoor gaat. Er volgt een bouwlied. En het hele dorp stapelt een (geprefabriceerde) Grote Bibber op elkaar.
Er is feest en herwonnen vreugde. Laat de griezel maar komen! Wij hebben een Grote Bibber!

Het wordt al wat met die voorstelling van mijn groep. Ik moet nu hier en daar wel gaan afwerken, bijsturen en vastleggen. Er moet niet al te veel meer geïmproviseerd worden. Ik ga wat afstand nemen en kritisch kijken.
» Zie: Succes is ook een truc.

Hoe loopt het af? We zetten nu samen de creatieve bril op en breien er een eind aan. We gaan elke scène doorlopen, sterke momenten benoemen, de kernmomenten vastleggen, een aantal keren oefenen, niet meer improviseren, een chronologische volgorde bepalen. We halen attributen, decorstukken, kleding, licht en geluid bij elkaar. We stellen de definitieve vorm vast en repeteren het hele stuk minstens vijf keer. We werken aan verstaanbaarheid, timing en snelle changementen. En we houden een generale repetitie.
» Zie: De wet van de zingende nicht.

Alles staat klaar, het publiek is aanwezig, de regisseur geeft het go-moment en… de première gaat van start!
» Zie: Alles pink.

Tot slot

Later volgen nog een gala en een dernière. En er moet ook nog opgeruimd worden. Maar zelfs als mijn Groot gebibber slechts een klein bibbertje wordt (en bijvoorbeeld uitgevoerd wordt bij een weeksluiting), dan wil ik nóg dat we er in alle opzichten tevreden over kunnen zijn en dat het publiek ons waardeert. Dat laatste is ook een inspanning.
» Zie: Het is niks, maar de lijst is mooi!