Lessenserie, bestaande uit 4 lessen en 4 opdrachtkaarten over de rol, die kleur bij dieren kan spelen. Over lokken, opvallen, waarschuwen en opgaan in de omgeving. Kortom: over kleuren om te overleven!

Bestanden

Klik op de naam van het bestand om het te openen.

Artikel

Uitbreiding

Bij dit artikel hoort een uitbreiding.

Introductie

Bij dieren spelen kleuren een belangrijke rol. Sommige dieren hebben een kleur, die overeenkomt met de omgeving waarin ze leven: een camouflagekleur. Daardoor vallen ze niet of nauwelijks op voor hun vijanden, waardoor ze een grotere kans hebben om te overleven.
Andere dieren zijn felgekleurd, omdat ze juist wƩl willen opvallen. Bijvoorbeeld om een soortgenoot te lokken. Of om vijanden te waarschuwen: pas op, ik smaak vies! Dieren hebben dus nooit zomaar een kleur. Kleuren hebben altijd een doel.
In dit artikel kijken we naar de verschillende doelen, die kleuren kunnen hebben bij dieren. Daarbij is gekozen voor bekende dieren. Hier en daar wordt een uitstapje naar de mens gemaakt. Want soms dragen mensen Ć³Ć³k kleuren met een doel!

Lessenserie

Vier lessen

De lessenserie, die in dit artikel wordt beschreven, bestaat uit vier lessen:
1- De functie van kleuren.
2- Dieren en hun kleuren.
3- Camouflage.
4- Wat heb ik geleerd?
Per les is er informatie voor de leerkracht, die te gebruiken is als (korte) inleiding. Deze achtergrondinformatie is opgenomen in dit bladartikel. Alleen les 4 heeft die achtergrondinformatie niet. (Zie hierna.)

Opdrachtkaarten

– Leerlingen kunnen daarna zelfstandig (of in kleine groepjes) aan de slag met opdrachtkaarten. Bij de vragen staan links, die kunnen helpen bij het vinden van de antwoorden. Tevens is er – per opdrachtkaart – een antwoordkaart aanwezig.
– De vierde les bevat geen achtergrondinformatie, maar bestaat uitsluitend uit een opdrachtkaart, waarmee de kinderen spelenderwijs terugblikken op de onderwerpen van de voorgaande 3 lessen.
– Als er behoefte aan is, kunnen de opdrachtkaarten klassikaal worden nabesproken.
ā†’ De 4 opdrachtkaarten en de 4 antwoordkaarten zijn opgenomen op praxisbulletin.nl, zodat u die gemakkelijk kunt downloaden en vermenigvuldigen voor uw groep.

Les 1: De functie van kleuren

Pronkkleuren om indruk te maken

IMPONEREN
In allerlei stadia van het dierenleven (niet bij alle dieren!) kunnen kleuren een rol spelen. En dat begint al vĆ³Ć³r ze op zoek gaan naar een partner. Kleuren veranderen, worden feller: allemaal bedoeld om indruk te maken op het wijfje. We noemen de volgende voorbeelden:
– Bij merels (bruin vrouwtje, zwart mannetje) heeft het mannetje een gele snavel. Die gele kleur ontstaat door caroteen. Hoe donkerder de snavel, hoe gezonder en sterker de mannetjesmerel is, in de ogen van het wijfje. Overigens wordt de snavel ook donkerder met het ouder worden.
– Bij de watersalamander worden de kleuren van het mannetje – en dan vooral van zijn buik – na de winter feller en helderder, terwijl zijn staart breed en gegolfd wordt.
– Zelfs de mannetjeshuismus, dat toch qua kleur niet het meest opvallende vogeltje is, verandert in de lente in een Don Juan, met een donkerdere bek, wittere wangen en wat meer kleur aan weerskanten van zijn kop.
– Ook de haan in het kippenhok en de (mannetjes)pauw hebben prachtige kleuren, om indruk te maken op het andere geslacht.
Kleuren spelen niet alleen bij dieren, die een partner zoeken, een rol. Ook mensen kleden zich voor een feest of een eerste afspraakje zo mooi mogelijk aan!

VERDEDIGING TERRITORIUM
Opvallende kleuren worden overigens niet alleen gebruikt om te imponeren, maar worden ook gebruikt bij de verdediging van het territorium (de eigen leefplek), waar geen andere mannetjes worden geduld!

Kleuren die misleiden

MIMICRY
Sommige dieren hebben een kleur, die lijkt op de kleuren van hun leefomgeving. De wandelende tak, het wandelende blad en rupsen van verschillende soorten vlinders doen daar nog een schepje bovenop. Ze hebben niet alleen de kleur van hun omgeving (de planten waar ze op en van leven), maar ze lijken – wat hun vorm betreft – ook op een takje of een blad. Dit verschijnsel wordt mimicry genoemd. Mimicry betekent: aanpassing in vorm en/of kleur bij de omgeving of ondergrond.

VOORBEELD
Een mooi voorbeeld van mimicry is de pop van het oranjetipje: een vlinder, waarvan het mannetje gedeeltelijk oranjekleurige vleugels heeft. Het vrouwtje lijkt op een koolwitje. De vlinder komt ook bij ons voor, mits er pinksterbloemen en look-zonder-look groeien. Dat zijn de voedselplanten van de rupsen.
Na het rupsstadium verandert de rups in een pop. De vlinder overwintert ook als pop. In het begin is de pop groen, maar in de herfst wordt de pop bruinig, net als de planten waaraan hij hangt.

VIJAND MISLEIDEN
Er zijn ook dieren, die door hun kleuren de vijand proberen te misleiden. De meeste vijanden van wespen weten, omdat ze het geel-zwarte kleurenpatroon herkennen, dat ze het beest met rust moeten laten. Er zijn verschillende andere insecten, waaronder zweefvliegen, die daarvan profiteren. Ze hebben een vergelijkbare kleurencombinatie als die van de wesp en bootsen zo dus de wesp na. (Nabootsing = mimicry.) Op die manier misleiden ze hun vijanden en kunnen ze, bij wijze van spreken, onbekommerd hun gang gaan.

Kleuren die waarschuwen of afschrikken

OPVALLEN
De vrouwtjesfazant wil niet opvallen, maar andere dieren hebben daar helemaal geen moeite mee. Het lieveheersbeestje is daar een voorbeeld van. Geel of rood met een felzwarte kop, voorzien van twee of meer stippen, zuigen ze op hun gemak de ene bladluis na de andere leeg, zittend op een plantenstengeltje, zichtbaar voor iedereen. De kleur van het lieveheersbeestje is dan ook niet bedoeld om zichzelf te beschermen, maar juist om op te vallen.

SCHRIK AANJAGEN
Dieren, die niet lekker (of zelfs giftig) zijn, die steken, vies ruiken of irriteren, hebben soms een waarschuwingskleur. Eventuele vijanden laten deze dieren daardoor met rust. Vooral insecten hebben kleuren, die hun vijanden moeten afschrikken.
De dagpauwoog, een prachtig gekleurde vlinder, heeft bijvoorbeeld een nauwelijks opvallende, bruinige onderkant, maar een heel kleurrijke bovenkant. Als een vijand te dichtbij komt, vouwt de vlinder plotseling de vleugels open om de twee felgekleurde Ā«ogenĀ» (op iedere vleugel Ć©Ć©n) te laten zien. Vaak schrikt die vijand zich dan een hoedje en maakt zich snel uit de voeten!

AFLEIDEN
Er zijn ook vlinders met nauwelijks opvallende Ā«ogenĀ» op hun vleugels. Die Ā«ogenĀ» leiden de vijand af van de vitale delen van de vlinder. Pas als de vijand, vaak een vogel, een hapje genomen heeft, merkt hij dat hij mis heeft gehapt. Zoā€™n droog stukje vleugel smaakt heel anders dan een mals vlinderlijfje!

Les 2: Dieren en hun kleuren

Broeden met opvallende kleuren

Sommige vogels hebben mooie, opvallende kleuren, terwijl ze toch Ć³Ć³k eieren uit moeten broeden. Neem het ijsvogeltje. Die vogel ziet er fantastisch en opvallend uit. Bijna tropisch. Maar toch is dat gĆ©Ć©n probleem! De ijsvogel broedt in een nestkom, aan het eind van een gangetje, onder de grond. Geen vijand die hem daar ziet zitten. Bovendien smaakt de vogel niet lekker. Zijn belagers weten dat, dankzij zijn kleuren. En daarom laten ze hem met rust.
Ook mezen – die je regelmatig in de tuin en bij school ziet – hebben opvallende kleuren. En ook hier is het gĆ©Ć©n probleem: ze broeden in holletjes of in een nestkast!

Kleur prikkelt tot voeden

Piepkleine vogels hebben, direct nadat ze uit het ei gekomen zijn, enorm grote bekjes, in verhouding tot de rest van hun lichaam. Opvallend is de kleur aan de binnenkant van die bekjes. Die kleur prikkelt de ouders om er voedsel in te stoppen. De vogels met de grootste bek krijgen het meest!

Prooi zonder veel kleur

Jonge dieren met een niet opvallende kleur zijn vaker prooi dan volwassen dieren. Dat heeft niets met hun kleur te maken, maar met hun onbezonnenheid en gebrek aan ervaring. Ze zijn zich niet bewust van gevaar. En vĆ³Ć³r ze het in de gaten hebben, is het al te laat. Door schade en schande wijs worden speelt bij dieren nauwelijks een rol.
Ook zieke en oude dieren zijn verhoudingsgewijs vaker het slachtoffer. Ze zijn minder beweeglijk, minder alert en daardoor een gemakkelijkere prooi.

Veranderingen in vacht of verenkleed

Veel dieren krijgen twee keer per jaar een andere vacht (of een ander verenkleed). In de zomer is het verenkleed (of de vacht) dun en in de winter zien we een dik pak veren (of een warme wintervacht). Vroeger dacht men, dat dit alleen te maken had met de temperatuur. Maar dat blijkt niet zo te zijn.
De verandering hangt samen met de daglengte. Als de dagen korter (12 uur of minder) worden, (de lengte van een lente- en herfstdag) dan wordt er een hormoon actief, dat de processen van rui (verenverlies) of verharing Ā«regeltĀ». Dat niet alleen de temperatuur een rol speelt, is te zien bij huisdieren, die – bij wijze van spreken – nooit de kou in hoeven. Ook zij krijgen nieuwe veren of nieuwe haren!

Les 3: Camouflage

Zomer- en winterkleuren

Zomer- en winterkleuren kunnen van elkaar verschillen. Zo verruilt het hermelijntje in het noorden en het oosten van zijn verspreidingsgebied (kenmerk: korte dagen en veel sneeuw) zijn bruine zomervacht voor een witte wintervacht, zodat hij ook ā€™s winters niet opvalt. De hermelijn komt ook in Nederland en BelgiĆ« voor, maar bij ons blijft het dier meestal bruin.

Voedsel en plaag

Dieren zijn altijd in gevaar. Niet alleen op het land, maar ook in de lucht en in en op het water. Er zijn voortdurend andere dieren Ć©n mensen, die het op hen gemunt hebben. Dieren kunnen andere dieren opeten. Mensen (jagers) kunnen dieren ook als een smakelijk hapje zien, maar ze kunnen Ć³Ć³k een gevaar voor dieren vormen, omdat een bepaalde soort als lastig (een plaag) wordt ervaren. En dan wordt er ook op die dieren gejaagd!

Bescherming van eieren en jongen

Het is voor volwassen dieren met eieren en piepkleine jongen van groot belang, dat ze zo min mogelijk opvallen. Vooral bij vogels kun je zien hoe belangrijk kleuren zijn.
Zo heeft de vrouwtjeseend een bruine kleur. Het dier maakt haar nest van dode waterplanten of tussen het oude, geelbruine riet. Dankzij haar kleur valt ze, als ze stil blijft zitten, niet op.
Het duurt een aantal weken tot de eieren uitkomen. Af en toe verlaat ze haar nest, want ze kan natuurlijk geen weken zonder voedsel. Maar als ze het nest verlaat, dan worden de eieren keurig afgedekt met dons van haarzelf.

Schutkleuren

Hetzelfde zie je bij de fazant, de roerdomp en de merel: hun wijfjes hebben een onopvallende kleur. De roerdomp, die nestelt tussen oud riet, gaat bij onraad nog een stapje verder. Het dier strekt zijn nek. En door de tekening en kleuren van zijn verenkleed wordt hij dan Ć©Ć©n met het riet! Bovendien wiegt de roerdomp wat heen en weer, net zoals het riet beweegt in de wind!
Niet alleen de vogels, die de eitjes uitbroeden, hebben een schutkleur. Ook de eitjes vallen vaak nauwelijks op, dankzij hun bij de omgeving passende kleuren.
Een reekalfje, dat buiten in de openlucht wordt geboren, heeft een vacht met vlekjes. De vacht lijkt daardoor net op bladeren, waar de zon een beetje doorheen speelt. Met het ouder worden verdwijnen die vlekjes en wordt de vacht bruin.
Ook konijnen en hazen hebben de kleuren van hun omgeving. En sommige rupsen hebben de kleur van de plant, waar ze op leven. Je noemt dit verschijnsel ook wel camouflage.

Schaduwopheffing

Met het ouder worden krijgen de dieren hun uiteindelijke kleur. Veel dieren, zowel op het land als in het water – zoals wezel, hermelijn, bunzing, vos, muis, eend, paling en andere vissoorten – hebben een donkere bovenkant en een lichte onderkant. Bij licht, dat van boven komt, valt het dier daardoor bijna niet op. De lichte onderkant geeft dan wĆ©l schaduw, maar die komt overeen met de kleur van de bovenkant. Als de buik ook donker zou zijn, dan zou de schaduw veel donkerder en opvallender zijn! Dankzij deze Ā«tegenschaduwĀ» lijkt het dier vormloos, waardoor het moeilijker waar te nemen is. Schaduwopheffing wordt dit verschijnsel genoemd. Het omgekeerde Ā«werktĀ» ook: een vis met een witte buik valt, van onderaf gezien, niet op, dankzij het invallende licht van boven!

Schutkleur of juist niet

In het algemeen kun je zeggen, dat dieren, die zichtbaar in de openlucht nakomelingen krijgen, vaak een bij de omgeving passende kleur (schutkleur) hebben. En bij dieren, die jongen krijgen in een holletje of nestkast, zie je vaker opvallende kleuren. Zij hebben geen schutkleur, geen camouflage nodig!

Wegvallen tegen achtergrond

Camouflage is bedoeld, om het dier niet op te laten vallen. Sommige dieren hebben kleuren, waardoor ze wegvallen tegen de achtergrond. Scholletjes (zoutwatervissen) liggen plat op het zand. Hun bovenkant heeft dezelfde tekening en kleur als het zand. En alsof dat nog niet genoeg is, dwarrelt er, als ze gaan “liggen”, ook nog wat zand op hun rug, door de bewegende vinnen. Zo kunnen ze, goed beschermd, wachten tot hun prooi (kleine zeediertjes) in hun buurt komt. De vis is zelfs in staat om zijn kleuren aan te passen aan de ondergrond!
Kleuren hebben bij dieren altijd een functie en ze hebben maar Ć©Ć©n doel: overleven!

Camouflage bij mensen

Camouflage komt ook bij mensen voor. Militairen dragen gevlekte pakken (camouflagepakken), waardoor ze in de natuur minder opvallen. Jeeps en tanks worden beschilderd in camouflagekleuren en krijgen netten met takken en bladeren omgehangen. En in sneeuwrijke streken dragen militairen vooral witte kleding. De kleding van jagers en ook van boswachters heeft vaak een groene of bruine kleur, waardoor ze minder opvallen in de natuur.
Maar kleding met camouflagekleuren wordt ook gedragen, omdat mensen het mooi vinden natuurlijk. Dan heeft het gewoon te maken met het modebeeld of met het feit, dat mensen zich wellicht willen onderscheiden van de rest, dus juist wƩl willen opvallen!

Les 4: Wat heb ik geleerd?

Bij deze les treft u geen achtergrondinformatie aan. Les 4 bestaat uit de laatste opdrachtkaart. De vierde opdrachtkaart kijkt naar wat er aan de orde is geweest in de voorgaande drie lessen. De leerlingen brengen hun kennis in praktijk via puzzels en spelopdrachten op het internet.

Veel plezier en succes met deze lessenserie!

Over de auteurs
Peter Kouwenhoven is tuinarchitect en schrijft artikelen in kranten en tijdschriften over de natuur, met name voor kinderen. Marieke Kouwenhoven is groepsleerkracht in het basisonderwijs.